ECLI:NL:RBSGR:2003:AF7844
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- O.A.P. van der Roest
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling zonder identiteitsdocument
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 maart 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige bewaring van een vreemdeling, geboren in 1955 en van Bosnische nationaliteit. De eiser was op 5 maart 2003 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met de veronderstelling dat er een laissez-passer voor hem was afgegeven. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze veronderstelling onjuist was, aangezien er geen bewijs was dat het reisdocument binnen korte termijn beschikbaar zou zijn. Hierdoor was niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 59, tweede lid, Vw 2000, wat leidde tot de conclusie dat de inbewaringstelling onrechtmatig was.
De rechtbank heeft verder overwogen dat, zelfs als de grondslag voor de bewaring zou moeten worden gevonden in artikel 59, eerste lid, Vw 2000, het ontbreken van een identiteitsdocument op zichzelf niet voldoende is om een inbreuk op de openbare orde aan te nemen. Er was geen onderbouwing dat het ontbreken van de noodzakelijke papieren zou leiden tot de veronderstelling dat de eiser zich aan zijn uitzetting zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en hem een schadevergoeding toegekend van € 570,00 voor de zes dagen die hij ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vertegenwoordigd door mr. W.A. Venema.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen bij de toepassing van de Vreemdelingenwet en de bescherming van de rechten van vreemdelingen in Nederland. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. H. Rouwenhorst.