ECLI:NL:RBSGR:2003:AF8324

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/9964, 03/9965
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van afwijzende beschikking asielaanvraag wegens gebrek aan zorgvuldigheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 maart 2003 uitspraak gedaan in een procedure betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening en een bodemzaak inzake de afwijzing van een asielaanvraag. Verzoekster, een Nigeriaanse vrouw geboren in 1984, had op 12 februari 2002 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd op 15 februari 2002 afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er een beslissing op het beroep zou zijn genomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet zorgvuldig was tot stand gekomen. Dit oordeel was gebaseerd op de voorlopige zienswijze van 14 februari 2003, waarin werd gesteld dat verzoekster vanwege haar gezondheidstoestand niet in staat was om het nader gehoor en het voornemen tot afwijzing te bespreken. De voorzieningenrechter benadrukte dat van de verweerder verwacht mocht worden dat er een reactie op deze zienswijze werd gegeven, wat niet was gebeurd. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden beschikking in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van 15 februari 2002 en droeg de verweerder op om een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, en de verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de zorgvuldigheidseisen die gelden bij de behandeling van asielaanvragen en de verplichtingen van de overheid om adequaat te reageren op zienswijzen van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 03/9964 (vovo)
Awb 03/9965 (beroep)
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1984,
van Nigeriaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0302.12.8000,
gemachtigde: mr. G. Zielinski, jurist bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel Noordoost-Nederland te Zwolle,
verzoekster;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. M. Azmani, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 12 februari 2002 heeft verzoekster een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikking van 15 februari 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 15 februari 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Verzoekster mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 15 februari 2002 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is ter zitting van 28 februari 2003 behandeld. verzoekster is daarbij niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoekster in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden. Daarbij zal onder meer worden betrokken de vraag of geen twijfel kan bestaan dat verzoekster geen verdragsvluchteling is dan wel de beslissing niet in strijd is met andere rechtsregels. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC) dient tevens beoordeeld te worden of de aanvraag in dat kader op zorgvuldige wijze is afgedaan.
3 Overwegingen
3.1 De voorzieningenrechter ziet zich in de onderhavige procedure primair voor de vraag gesteld of in het onderzoek voorafgaande aan de bestreden beschikking voldoende zorgvuldigheid is betracht nu verzoekster heeft gesteld dat zij vanwege haar gezondheidstoestand niet in staat was nader te worden gehoord.
3.1.1 Hiertoe wordt allereerst overwogen dat uit de verslaggeving van het nader gehoor niet blijkt dat verzoekster niet in staat zou zijn geweest om nader te worden gehoord. Door de contactambtenaar noch de tolk is opgemerkt dat het gedrag van verzoekster aanleiding gaf voor een dergelijke conclusie. Evenmin heeft verzoekster zelf aangegeven dat zij zich lichamelijk of psychisch niet in staat voelde aan het gehoor deel te nemen. Zij heeft aan het einde van het nader gehoor verklaard voldoende in de gelegenheid te zijn gesteld haar asielmotieven naar voren te brengen en de tolk goed te hebben verstaan en begrepen.
3.1.2 Uit de voorlopige zienswijze van 14 februari 2003 blijkt dat de gemachtigde van verzoekster van de medische dienst in het aanmeldcentrum heeft vernomen dat verzoekster na de uitreiking van het voornemen is flauwgevallen. Verzoekster had gedurende drie dagen niet geslapen of gegeten en nauwelijks gedronken. Daarbij is de vraag gerezen of verzoekster gelet op haar gezondheidstoestand in staat was nader te worden gehoord. De gemachtigde heeft in de voorlopige zienswijze medegedeeld nader bericht met betrekking tot een eventueel medisch onderzoek af te zullen wachten en zonodig een aanvullende zienswijze uit te zullen brengen. Indien verzoekster niet nog diezelfde dag door de medische dienst kan worden onderzocht, behoort zij volgens de gemachtigde in een opvangcentrum te worden geplaatst.
Bij beschikking van 15 februari 2003 heeft verweerder het asielverzoek afgewezen. Daarin heeft verweerder opgemerkt dat verzoekster in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze op het voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag schriftelijk naar voren te brengen, maar dat zij van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.
3.1.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de voorlopige zienswijze van 14 februari 2003 voldoende valt af te leiden, dat het vanwege de gezondheidstoestand van verzoekster op dat moment niet mogelijk is gebleken het nader gehoor en het voornemen tot afwijzing met verzoekster door te nemen voor het uitbrengen van een zienswijze. Reeds daarom had van verweerder mogen worden verwacht dat tenminste een reactie op de voorlopige zienswijze was gegeven.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld door aan de inhoud van de voorlopige zienswijze voorbij te gaan en zonder meer over te gaan tot het nemen van een afwijzende beslissing op de aanvraag. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat uit vaste rechtspraak van de Raad van State blijkt dat verweerder, indien de zienswijze ontbreekt, zich bezint op zijn voornemen om de aanvraag in de 48-uursprocedure af te wijzen (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 mei 2002, onder nummer 200201462/1).
De bestreden beschikking is derhalve niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 Awb, zodat deze voor vernietiging in aanmerking komt.
3.2 Gelet op het vorenstaande leende de asielaanvraag zich niet voor afdoening in het AC. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:86 Awb, het beroep gegrond te verklaren, nu nader onderzoek redelijkerwijs niet meer kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat het belang hieraan is komen te ontvallen door de gegrond verklaring van het beroep.
3.3 Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
4 BESLISSING
De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 15 februari 2002;
- draagt verweerder op een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.G. den Ambtman als griffier op 6 maart 2003
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 6 maart 2003