ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9276

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/50560
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van hoorplicht in asielprocedure met genderspecifieke aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 mei 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een vrouw van Kongolese nationaliteit, bezwaar had gemaakt tegen het besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres stelde dat zij gehoord had moeten worden door een vrouwelijke contactambtenaar vanwege genderspecifieke aspecten van haar relaas. De rechtbank oordeelde dat verweerder in strijd had gehandeld met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door niet op dit bezwaar in te gaan in het bestreden besluit. De rechtbank benadrukte dat het voorschrift van artikel 7:11, eerste lid, niet kan worden aangemerkt als een vormvoorschrift, maar dat het gaat om de inhoud van de besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat de mogelijkheid bestaat dat eiseres tegenover een vrouwelijke contactambtenaar uitgebreider haar relaas durft te doen dan zij thans tegenover de mannelijke contactambtenaar heeft gedaan. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, met de opdracht aan verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/50560 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1974, van Kongolese nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. B.M.H.C. de Croon, advocaat te ’s-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 15 november 1998 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 13 oktober 1999, in persoon uitgereikt op 30 november 1999, heeft verweerder de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd vanwege de kennelijke ongegrondheid ervan en heeft verweerder ambtshalve overwogen geen aanleiding te zien een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij bezwaarschrift van 28 december 1999 heeft eiseres tegen dit besluit gemotiveerd bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 11 september 2001 (kennelijk) ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 3 oktober 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 13 november 2001. Op 5 juli 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 18 maart 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
3. Eiseres heeft het volgende asielrelaas naar voren gebracht. De echtgenoot van eiseres werd tijdens een studentendemonstratie in november 1996 gearresteerd. Na zijn arrestatie ontsnapte hij op 27 of 28 februari 1997 uit de gevangenis. De soldaten die naar hem op zoek waren, waren ook op zoek naar eiseres. Toen zij haar schoonfamilie mee wilden nemen, heeft eiseres zich bij de soldaten gemeld. Ze werd meteen door een soldaat geslagen. Eiseres kon de soldaten niet vertellen waar haar echtgenoot was. Ze werd meegenomen naar het gerechtshof en werd op 3 maart 1997 gearresteerd en naar de gevangenis in C gebracht. Dankzij de hulp van een belangrijk man, met wie de schoonfamilie van eiseres contact had, werd eiseres op 26 maart 1997 vrijgelaten onder de voorwaarde dat zij terug moest naar de gevangenis als haar echtgenoot niet binnen één maand gevonden zou zijn. Om uit de gevangenis te blijven werd eiseres lid van de MPR. Zij deelde t-shirts en maputa uit voor de MPR en in april 1997 nam ze deel aan een demonstatie. In juni 1997 werd eiseres door de soldaten van Kabila gearresteerd. Ze werd geslagen met de kolf van een geweer en haar zoontje D werd daarbij op zijn achterhoofd geraakt. Eiseres werd in een vrachtauto gegooid. Ze was bewusteloos. Toen ze bijkwam bloedde ze uit haar anus. Ze begreep dat ze naar dezelfde gevangenis als voorheen was gebracht. Van haar moeder hoorde ze dat D was overleden. Tijdens haar detentie is eiseres meerdere malen verkracht. Met ene mevrouw E is eiseres eind juni 1998 ontsnapt door na de gebedsdienst met de predikanten mee naar buiten te lopen. Op 8 juli 1998 heeft eiseres Kongo verlaten. Met een boot is zij naar Luanda gevaren. In Angola is zij zwanger geraakt.
4. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Verweerder acht het asielrelaas ongeloofwaardig, zodat eiseres noch als vluchteling, noch vanwege het gevaar voor refoulement, noch op grond van het traumatabeleid voor toelating in aanmerking komt.
Voorzover er van de aannemelijkheid van de verklaringen van eiseres omtrent haar activiteiten voor de MPR moet worden uitgegaan, kunnen deze volgens verweerder geen aanleiding geven tot een vrees voor vervolging van de zijde van het Kabila-bewind. Aangezien het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is, mocht van het horen van eiseres worden afgezien.
In het verweerschrift heeft verweerder daaraan toegevoegd dat eiseres niet gehoord had hoeven worden door een vrouwelijke ambtenaar en tolk, nu gesteld noch gebleken is dat zij over bepaalde onderwerpen niet heeft kunnen of willen verklaren omdat ze werd gehoord door een mannelijke contactambtenaar.
5. In beroep stelt eiseres dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de bezwaargrond van eiseres dat het nader gehoor had dienen te worden afgenomen door een vrouwelijke ambtenaar en tolk, in verband met een mogelijke aanspraak op een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid en genderspecifieke aspecten. Bovendien had eiseres naar aanleiding van haar bewaarschrift gehoord moeten worden.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar bezwaarschrift naar voren heeft gebracht dat het nader gehoor had moeten worden afgenomen door een vrouwelijke contactambtenaar in verband met genderspecifieke aspecten van haar relaas. De rechtbank begrijpt dit – mede op grond van hetgeen hierover door de gemachtigde van eiseres ter zitting naar voren is gebracht - aldus dat eiseres, in strijd met de werkwijze zoals voorgeschreven in Werkinstructie 148, niet is gewezen op de mogelijkheid om het nader gehoor te laten plaatsvinden door een vrouwelijke contactambtenaar.
De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder in het bestreden besluit niet op dit bezwaar is ingegaan. Eerst in het verweerschrift en voorts ter zitting heeft verweerder zijn standpunt hierover doen blijken. Geconcludeerd kan derhalve worden dat verweerder met het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb.
7. Verweerder heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat deze strijdigheid niet dient te leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, aangezien eiseres – zo begrijpt de rechtbank – hierdoor niet in haar belangen is geschaad, temeer daar eiseres niet duidelijk heeft gemaakt welke onderwerpen voor haar onbespreekbaar zijn gebleven als gevolg van het feit dat het nader gehoor niet door een vrouwelijke contactambtenaar werd afgenomen.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het voorschrift zoals neergelegd in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb niet kan worden aangemerkt als een vormvoorschrift zoals bedoeld in artikel 6:22 van de Awb, aangezien het voorschrift van artikel 7:11, eerste lid, van de Awb ziet op de inhoud van de besluitvorming. Voor een belangenafweging zoals door verweerder voorgestaan is derhalve geen plaats. Bij de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, dient dan ook buiten beschouwing te blijven of eiseres door de schending van het voorschrift is benadeeld.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De mogelijkheid bestaat immers dat eiseres tegenover een vrouwelijke contactambtenaar uitgebreider haar relaas durft te doen dan zij thans tegenover de mannelijke contactambtenaar heeft gedaan. Het ligt dan ook op de weg van verweerder alsnog een dergelijk gehoor te entameren.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan al hetgeen overigens door partijen naar voren is gebracht onbesproken blijven.
11. Er is aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1.)
III. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. B.E. Mildner, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier en openbaar gemaakt op: 16 mei 2003
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op: 16 mei 2003
Conc: AH/BM
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.