ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9637

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/93860
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van verstrekkingen aan asielzoeker wegens onvoldoende medewerking aan terugkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 mei 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de beëindiging van verstrekkingen aan eiser, een Liberiaanse asielzoeker. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, welke op 11 juli 1998 werd afgewezen. De verweerder, het Bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), besloot op 19 november 2002 de verstrekkingen te beëindigen, omdat eiser niet voldoende medewerking had verleend aan zijn terugkeer naar Liberia. Eiser betwistte dit besluit en stelde dat verweerder niet in redelijkheid tot beëindiging had kunnen besluiten.

De rechtbank overwoog dat eiser onvoldoende inspanningen had geleverd om de benodigde reisdocumenten te verkrijgen. Eiser had contact gehad met de Liberiaanse ambassade, maar dit was niet voldoende om aan te tonen dat hij daadwerkelijk had geprobeerd om terug te keren. De rechtbank oordeelde dat de stelling van eiser dat hij niet kon terugkeren naar Liberia, vanwege zijn etnische afkomst, al eerder in de asielprocedure was behandeld en van onvoldoende gewicht was bevonden. Bovendien kon de tweede asielaanvraag van eiser geen recht op opvang creëren, aangezien deze niet van invloed was op de beëindiging van de verstrekkingen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers 1997 (Rva 1997) te beëindigen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken na verzending van de uitspraak bedraagt, en dat een kopie van de uitspraak bij het beroepschrift moet worden gevoegd.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr : AWB 02/93860 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. T.R. Hüpscher, advocaat te Rotterdam
tegen : het Bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, verweerder, gemachtigden
mrs. E.H. Velman en R.F.C. Kleine Deters.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiser heeft gesteld dat hij is geboren [...] 1962 en dat hij de Liberiaanse nationaliteit bezit. Bij schrijven van 9 juli 1998 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Op deze aanvraag is door verweerder op 11 juli 1998 afwijzend beslist. Deze beslissing is onherroepelijk geworden. Eiser is echter volgens verweerder niet bereid gebleken voldoende medewerking te verlenen aan zijn terugkeer. Bij het thans bestreden besluit van 19 november 2002 heeft verweerder daarom besloten de aan eiser verleende verstrekkingen krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers 1997 (Rva 1997) te beëindigen.
2. Op 17 december 2002 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 maart 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig J.H. Reule, tolk.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiser stelt zich blijkens onder andere het terugkeergesprek met de IND, op het standpunt dat verweerder in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen hem uit te sluiten van verstrekkingen krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: Rva 1997).
Hij voert daartoe aan dat hij met hulp van de Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland (VVN), contact heeft gehad met de Liberiaanse Ambassade in Brussel. Resultaat van dit contact was dat de Ambassade meedeelde dat de noodtoestand heerste in Liberia, waardoor geen documenten konden worden verstrekt.
Voorst stelt eiser in beroep, onder verwijzing naar zijn brief van 5 november 2002 met bijlagen, niet terug te kúnnen keren naar Liberia. Eiser benadrukt punt 4.2.1. van de TBV 2002/47, waarin staat dat personen, behorende tot de Mandingo, vanwege die etnische afkomst, ernstig gevaar lopen bij terugkeer naar Liberia.
Ten slotte geeft eiser aan een tweede asielprocedure te hebben opgestart.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (Wet COA) is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. Ingevolge artikel 12 van de Wet COA kan de Minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen, als bedoeld in artikel 3. De Rva 1997 strekt ter uitvoering van artikel 12 van de Wet COA en schept voor verweerder de bevoegdheid verstrekkingen te beëindigen.
In artikel 8 is onder meer geregeld in welke gevallen de opvang eindigt.
Het besluit houdende wijziging van de Rva 1997 van 10 mei 2001 (Staatscourant 14 mei 2001, nr. 92) vermeldt in artikel I sub B, dat artikel 8, eerste lid aanhef en onder b Rva 1997 als volgt komt te luiden:
“De in artikel 5 bedoelde verstrekkingen eindigen in de volgende gevallen: a. (…);
b. Indien het een vreemdeling betreft die rechtmatig verwijderbaar is vanwege het niet inwilligen van de asielaanvraag die recht geeft op opvang: op de dag na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden”;
c t/m f (…).
Beëindiging van voorzieningen vindt plaats door een daartoe strekkende beslissing van het COA dan wel van rechtswege. Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen beëindiging op grond van het Stappenplan III (Staatscourant 8 januari 1999, nr. 53, p.24), het Stappenplan 2000 en de met de Vw 2000 geïntroduceerde meeromvattende beschikking.
Bestaand beleid van het COA tot de publicatie van het hierna te noemen Stappenplan 2000 strekte ertoe de aan de beleidsmatig verwijderbare en documentloze asielzoekers verleende opvang vóórt te zetten indien en zolang zij meewerken aan hun vertrek uit Nederland, hoewel zij daarop ingevolge artikel 8 Rva 1997 geen aanspraak meer hebben.
Het Stappenplan III werd gebruikt om te kunnen vaststellen of betrokkene al dan niet meewerkte aan het verkrijgen van reisdocumenten, het zogenaamde meewerkcriterium.
Inmiddels is dit plan vervangen door het Herziene stappenplan beëindiging opvangvoorzieningen ongedocumenteerde asielzoekers (Staatscourant 8 juli 2002, nr. 127, p.7, in werking getreden op 10 juli 2002).
Hierin worden aangepaste procedures geïntroduceerd om te komen tot de beëindiging van opvangvoorzieningen zónder dat daarbij nog het meewerkcriterium wordt gehanteerd.
Het meest recente stappenplan is getiteld Stappenplan 2000 (Staatscourant 10 februari 2000 nr. 29, p.10) en is van toepassing op de daarin beschreven categorieën asielzoekers. Deze hebben -kort gezegd- op of na 10 februari 2000 een negatieve beslissing gekregen op hun aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot verblijf danwel op het tegen die negatieve beslissing gerichte bewaarschrift.
Asielzoekers die niet vallen onder de werking van de Vw 2000 of het Stappenplan 2000 vallen onder de werking van het Stappenplan III.
Gelet op het feit dat op de aanvraag tot toelating als vluchteling van eiser reeds op 11 juli 1998 afwijzend is beslist en deze uitspraak inmiddels onherroepelijk is geworden, is bij de beoordeling van deze zaak het Stappenplan III van toepassing hetwelk als gezegd gebaseerd is op het meewerkcriterium.
De mate van medewerking door de vreemdeling wordt getoetst door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in een zogenaamd terugkeergesprek. Ten behoeve van een dergelijk gesprek zijn waarborgen ontworpen, waaronder zorgvuldige informatieverstrekking aan de vreemdeling over de medewerking die van hem wordt verwacht en over de consequenties van het nalaten daarvan.
Gelet op het uitzonderingskarakter van het Stappenplan III ten opzichte van de Rva 1997, toetst verweerder de conclusie van de IND slechts marginaal. Het besluit waarbij het COA gebruik maakt van deze bevoegdheid, is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Ingevolge vaste jurisprudentie geldt voor verweerder de marginale toetsing voor het element medewerking tot het verkrijgen van vervangende reisdocumenten. Dat betekent dat indien er sprake is van door betrokkene overgelegde gegevens of anderszins gebleken feiten en omstandigheden die concrete twijfel oproepen, verweerder zich niet zonder meer op de mededeling van de IND inzake de mate van medewerking kan baseren. Getoetst dient derhalve te worden of in het onderhavige geval daarvan sprake is.
Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser tijdens het terugkeergesprek heeft verklaard niet in persoon naar de ambassade of het IOM te zijn gegaan, of contact gezocht te hebben met familie en/of vrienden in Liberia.
Uit de brief van VVN van 15 maart 2002 blijkt dat het contact tussen eiser en de ambassade, via de VVN op 14 maart 2002 plaatsvond en telefonisch was. Niet gesteld of gebleken is dat eiser nogmaals, na een half jaar of een jaar, getoetst heeft of het consulaat bij de beweerdelijke weigering is gebleven dat de documenten in verband met een noodtoestand in Liberia niet verkrijgbaar waren.
Op grond van het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich niet de inspanningen heeft getroost om de benodigde (vervangende) reisdocumenten te verkrijgen, die in dit verband van hem mochten worden gevergd. Hetgeen zijdens eiser ter zitting is aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Ter zitting heeft eiser benadrukt dat hij via een inmiddels overleden medewerker van de VVN alle benodigde informatie heeft verstrekt. Deze grief treft geen doel omdat deze eerst ter zitting ingebrachte stelling op geen enkele wijze nader is onderbouwd.
Voorts heeft eiser met betrekking tot deze medewerker, niet nader onderbouwd welke informatie deze medewerker nog zou hebben kunnen toevoegen aan wat de rechtbank nog niet bekend is uit de stukken. Desgevraagd was de advocaat van eiser niet in staat tot toelichting op dit punt.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat hij niet terug kàn keren naar Liberia in verband met zijn etnische afkomst, in casu het behoren tot de Mandingo’s, is de rechtbank van oordeel dat dit een asielgerelateerd argument betreft, dat reeds in eisers asielprocedure aan de orde is geweest en van onvoldoende gewicht bevonden. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid aan deze stelling van eiser voorbij kunnen gaan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eisers tweede asielaanvraag geen recht op opvang kan creëren. Ingevolge artikel 8, derde lid van de Rva 1997 is de indiening van een tweede of volgende asielaanvraag immers niet van invloed op het moment van beëindiging van de verstrekkingen.
Van klemmende redenen van humanitaire aard is voorts niet gebleken. Hiermee is komen vast te staan dat verweerder marginaal toetsend af mocht gaan op de conclusie van de IND aangaande de verrichte inspanningen van eiser. Verweerder heeft dan ook terecht in het bestreden besluit van 19 november 2002 van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt, de verstrekkingen op grond van de Rva 1997 te beëindigen. Het beroep is derhalve ongegrond.
5. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.A. Dirks en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2003, in tegenwoordigheid van mr. C.F.M. Orij-van den Boogaard, griffier.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
afschrift verzonden op: