ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9878

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/018008-01 rolnummer 0003
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Timmermans
  • A. Wapenaar
  • H. Schirmeister
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 juni 2003 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag dat de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor oplichting en het gebruik van een vals geschrift, aan de Staat moest betalen. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 41.974,66, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 344 dagen bij gebreke van betaling.

Tijdens de zitting op 27 mei 2003 heeft de officier van justitie zijn vordering gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel minimaal € 29.495,71 en maximaal € 41.974,67 bedraagt. De Rabobank, als benadeelde partij, had eerder schadevergoeding gevorderd van de veroordeelde, maar de rechtbank oordeelde dat de vordering van de Rabobank nog niet onherroepelijk was toegekend. Dit betekende dat de rechtbank niet verplicht was om deze vordering in mindering te brengen bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank overwoog dat, hoewel de vordering van de Rabobank nog niet definitief was, er geen rechtsregel was die hen verhinderde om het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil te schatten. Gezien de omstandigheden en de eerdere veroordeling van de veroordeelde, besloot de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af te wijzen. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter J. Timmermans, en in aanwezigheid van griffier mr. Bröcheler. De uitspraak werd gedaan in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
[Parketnummer]
BESLISSING EX ARTIKEL 36e SR
Beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte]
[geboortedatum] [geboorteplaats]
[adres]
De vordering.
De vordering strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het
Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een maximum bedrag van € 41.974,66.
Het onderzoek ter zitting.
Ter zitting van 27 mei 2003 heeft de officier van justitie bij de vordering gepersisteerd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat veroordeelde de verplichting wordt opgelegd genoemd bedrag aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 344 dagen hechtenis.
De veroordeelde, bijgestaan door de raadsman mr H. Koning, is verschenen en op de vordering gehoord.
Beoordeling van de vordering.
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 juni 2003 is [verdachte] voornoemd veroordeeld terzake van, voor zover van belang, de strafbare feiten:
eendaadse samenloop van:
MEDEPLEGEN VAN OPLICHTING;
en
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK GEBRUIK MAKEN VAN EEN VALS GESCHRIFT ALS BEDOELD IN ARTIKEL 225 LID 1 VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT, ALS WARE HET ECHT EN ONVERVALST, MEERMALEN GEPLEEGD.
In deze zaak is gerapporteerd met betrekking tot het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit heeft geresulteerd in het proces-verbaal, [nummer procesverbaal], van de financiële recherche van politie Haaglanden.
De conclusie van dit proces-verbaal is, dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel minimaal NLG 65.000,= (zijnde € 29.495,71) en maximaal NLG 92.500,= (zijnde
€ 41.974,67) bedraagt.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er geen sprake meer is van wederrechtelijk verkregen voordeel nu zijn cliënt op 20 november 2002 door de civiele kamer in deze rechtbank is veroordeeld tot betaling van € 1.667.079,39 vermeerderd met de kosten aan Coöperative Rabobank Den Haag en omgeving U.A.. De raadsman acht deze uitspraak een aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering, die aan toewijzing van de ontnemingsvordering in de weg staat.
De rechtbank overweegt als volgt. De Rabobank is in dezen benadeelde partij en heeft blijkens het door de raadsman overgelegde vonnis van deze rechtbank van 20 november 2002 de door haar geleden schade van veroordeelde gevorderd. Gezien de onderliggende rechtsverhouding waarop de vordering van de Rabobank is gebaseerd omvat het door de Rabobank gevorderde bedrag onder meer het thans in deze procedure door de officier van justitie gevorderde bedrag.
Hoewel de vordering van de Rabobank gezien het tegen voormeld vonnis ingestelde hoger beroep nog niet onherroepelijk in rechte is toegekend en de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht dan ook niet gehouden is deze vordering in mindering te brengen bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat wel op dit moment al te doen. Op de vordering van de Rabobank zal immers op enig moment onherroepelijk worden beslist. Gelet hierop kan het wederrechtelijk verkregen voordeel thans reeds op nihil worden geschat en moet de vordering worden afgewezen. Aldus zal worden beslist.
Beslissing.
De rechtbank:
wijst af de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is genomen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Wapenaar en Schirmeister, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Bröcheler, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2003.