ECLI:NL:RBSGR:2003:AF9883
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Timmermans
- J. Wapenaar
- H. Schirmeister
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 juni 2003 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gericht op het vaststellen van het bedrag dat de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor oplichting en het gebruik van een vals geschrift, wederrechtelijk had verkregen. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank de veroordeelde zou verplichten tot betaling van een bedrag van maximaal € 28.361,26 aan de Staat, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 276 dagen bij gebreke van betaling.
Tijdens de zitting op 27 mei 2003 heeft de officier van justitie zijn vordering toegelicht, waarbij hij verwees naar een rapport van de financiële recherche. Dit rapport concludeerde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel minimaal € 22.689,01 en maximaal € 28.361,26 bedroeg, gebaseerd op verklaringen van een medeverdachte. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat de verklaringen van de medeverdachte niet consistent waren en niet ondersteund werden door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. Gelet op het ontbreken van concrete bewijsmiddelen heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Deze beslissing is genomen door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de rechters Timmermans, Wapenaar en Schirmeister, in aanwezigheid van griffier Bröcheler.