RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummer: AWB 03/19667 VRONTN
Datum uitspraak: 21 mei 2003
UITSPRAAK
op het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A
geboren op [...] 1973,
van Marokkaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9711.13.6096,
eiser,
gemachtigde: mr. F.S. van Nierop, advocaat te Utrecht,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
verweerder,
gemachtigde: F. Egbers, werkzaam bij de IND.
Namens eiser is tegen het voortduren van de bewaring op 31 maart 2003 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 april 2003. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 De rechtbank stelt voorop dat het beroep van 19 maart 2003 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring is behandeld bij zitting van 26 maart 2003. Bij uitspraak van 2 april 2003 (AWB 03/17395 VRONTN) is het beroep ongegrond is verklaard.
2.2 Eiser is op 18 maart 2003 in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 1 april 2003 is de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser op genoemde datum is uitgezet.
2.3 De rechtbank stelt vast dat de bewaring inmiddels is opgeheven. Eisers gemachtigde heeft onder handhaving van het beroep verzocht om toekenning van schadevergoeding.
2.4 Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
2.5 De gemachtigde van eiser betoogt dat de bewaring van eiser in de periode van 29 maart 2003 tot en met 1 april 2003 ten onrechte ten uitvoer is gelegd in een politiecel. Eiser had, nadat hij op 28 maart 2003 gedurende tien dagen in de politiecel had verbleven, moeten worden overgebracht naar een Huis van Bewaring.
2.6 De minister heeft desgevraagd ter zitting als redenen voor het verblijf van meer dan tien dagen in een politiecel aangevoerd dat voor eiser, nadat de geplande uitzetting van eiser op 28 maart 2003 wegens omstandigheden, namelijk miscommunicatie, niet door is gegaan, geen plaats in een Huis van Bewaring kon worden geregeld.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 5.4, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt, indien de tenuitvoerlegging van de bewaring een aanvang neemt op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke marechaussee, zodra dit redelijkerwijs mogelijk is de tenuitvoerlegging voortgezet in een huis van bewaring of in een ruimte of plaats, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid, van de Vw 2000.
Paragraaf A5/5.3.6.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) vermeldt, voorzover thans van belang, dat de tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring in een politiecel, behoudens uitzonderingen, niet langer dan tien dagen zal mogen duren.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 september 2002 in zaak nr. 200204172/1, gepubliceerd in JV 2002/411) strekt artikel 5.4, tweede lid, van het Vb 2000 er toe dat tenuitvoerlegging van bewaring op een politiebureau toelaatbaar is, indien en zolang elders geen plaats beschikbaar is. Zodra elders een plaats beschikbaar is, moet de tenuitvoerlegging aldaar worden voortgezet. Deze norm sluit niet uit dat, al naar gelang de beschikbaarheid van een plaats elders, de tenuitvoerlegging van een maatregel op een politiebureau korter moet duren, dan wel langer mag duren dan tien dagen. Wel dient de tenuitvoerlegging van de maatregel in een politiecel gedurende meer dan tien dagen, ook blijkens de richtlijn die is neergelegd in paragraaf A5/5.3.6.1 van de Vc 2000, zoveel mogelijk voorkomen te worden. Het is aan de minister om bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen die daartoe in een voorliggend geval niettemin nopen, aan te voeren.
2.8 Naar het oordeel van de rechtbank is de minister hierin niet geslaagd. De genoemde omstandigheid betreft evenwel geen bijzondere omstandigheid, dan wel een zwaarwegende belang in vorenbedoelde zin. Gelet hierop, mocht de bewaring niet langer dan tien dagen in een politiecel ten uitvoer worden gelegd. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak evenzeer heeft overwogen, leidt de overschrijding van de termijn van tien dagen niet zonder meer tot het onrechtmatig worden van de bewaring als zodanig. Nu eiser inmiddels is uitgezet, is een bevel tot wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging zinledig.
Aangezien de bewaring ten onrechte ook na tien dagen in een politiecel ten uitvoer is gelegd ziet de rechtbank aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 25,-- per dag dat eiser ten onrechte de vrijheidsontnemende maatregel in een politiecel heeft ondergaan. In totaal derhalve € 100,--. Dit bedrag is als volgt berekend. Indien een vreemdeling ten onrechte een vrijheidsontnemende maatregel ondergaat in een politiebureau, wordt een schadevergoeding toegekend van € 95,-- per dag; dit bedrag is € 70.-- ingeval zulks in een Huis van Bewaring geschiedt. In rechte is vast komen te staan dat de maatregel in laatstgenoemde inrichting geëffectueerd had moeten worden. Nu zulks in de eerstbedoelde inrichting het geval is geweest, komt eiser per dag een schadevergoeding toe van € 95,-- minus € 70,--, of te wel € 25,--. De tenuitvoerlegging van de maatregel in een politiecel heeft ten onrechte vier dagen te lang geduurd zodat aan eiser een schadevergoeding toekomt van een totaal van € 100,--.
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep voorzover gericht tegen de tenuitvoerlegging van de bewaring gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
- kent ten laste van de Staat der Nederlanden aan de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 100,--, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de rechtsbijstand van eiser tot een bedrag van € 322,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25922 ten name van DS 547 Arrondissement Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Aldus gegeven door mr. J.G.J. Roelvink en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2003 in tegenwoordigheid van mr. drs. E.B.J. van Elden als griffier.
De voorzitter van de rechtbank te ‘s-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 100,--.
Aldus gedaan op 21 mei 2003 door mr. J.G.J. Roelvink, fungerend voorzitter.
Afschrift verzonden op: 21 mei 2003
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.