ECLI:NL:RBSGR:2003:AH8843

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/29014, 03/29017
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Centraal-Afrikaanse Republiek

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 juni 2003 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een vreemdeling uit de Centraal-Afrikaanse Republiek. De vreemdeling had op 13 mei 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 16 mei 2003 door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie was afgewezen. De vreemdeling stelde beroep in tegen deze afwijzing en verzocht de voorzieningenrechter om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft op 27 mei 2003 de openbare behandeling van het geschil gehouden, waarbij de vreemdeling en de verweerder hun standpunten hebben toegelicht.

De rechtbank oordeelde dat de Minister in zijn besluit onvoldoende rekening had gehouden met de actuele situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek, waar op 15 maart 2003 een coup had plaatsgevonden onder leiding van generaal Bozize. De rechtbank stelde vast dat de Minister zijn beoordeling had gebaseerd op verouderde informatie en dat hij niet had voldaan aan de zorgvuldigheids- en motiveringsplicht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Minister had gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van 16 mei 2003. De Minister werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, maar veroordeelde de Minister in de proceskosten van de vreemdeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van actuele informatie en zorgvuldigheid bij de beoordeling van asielaanvragen, vooral in situaties van politieke instabiliteit.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 29014 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
AWB 03 / 29017 BEPTDN H (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1956, van Centraal-Afrikaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. M.M. Volwerk, rechtshulpverlener bij de SRA te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. W.B. Klaus, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 16 mei 2003, (IND nr 0305.13.0398), is de door verzoeker op 13 mei 2003 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 17 mei 2003 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 17 mei 2003 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 27 mei 2003. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Ter zitting is voor verzoeker als gemachtigde opgetreden mr. H.L. Swarts, rechtshulpverlener bij de SRA te Rotterdam. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan – indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld – de voorzieningenrechter van de rechtbank, die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 In geschil is of verzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en sub d, Vw. Een vergunning kan op grond van voormelde bepaling worden verleend aan een vreemdeling voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algemene situatie aldaar.
2.6 Verzoeker heeft in zijn zienswijze een beroep gedaan op de algehele situatie in Centraal-Afrika en ook documentatie overgelegd. Het betreft een Country Report van het U.S. Department of State over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek tot en met 2002, waaruit volgens verzoeker blijkt dat de algemene en mensenrechtensituatie in Centraal-Afrika al decennia lang erg slecht is. Verzoeker heeft verder een bericht van de FIDH (Fédération Internationale des ligues des Droits de l’Homme) van 17 maart 2003 in het geding gebracht. In dit bericht wordt melding gemaakt van een militaire coup van generaal Bozize op 15 maart 2003, alsmede van ernstig en willekeurig geweld.
2.7 In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van het beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw overwogen dat de situatie in Centraal-Afrika onvoldoende reden vormt om voor alle asielaanvragen van Centraal-Afrikanen een beleid van categoriale bescherming te voeren. Hoewel in de Centraal-Afrikaanse Republiek een couppoging heeft plaatsgevonden, welke onder meer heeft geleid tot een verslechterde mensenrechtensituatie, en de rebellerende aanhang van generaal Bozize zich heeft gegroepeerd in de centraal-noordelijke regio van het land, alwaar de veiligheidssituatie door toedoen van zowel de rebellen als de Centraal-Afrikaanse autoriteiten zorgwekkend is, is de algehele situatie in Centraal-Afrika niet dusdanig dat terugkeer van alle Centraal-Afrikanen naar het oordeel van de Minister van bijzondere hardheid zou zijn.
2.8 In beroep heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder onvoldoende inzichtelijk en zorgvuldig heeft gemotiveerd dat terugkeer van verzoeker naar zijn land van herkomst niet van bijzondere hardheid is. Uit het bestreden besluit blijkt niet op welke informatie verweerder zich baseert. Evenmin blijkt in hoeverre de indicatoren ex artikel 3.106 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) zijn gewogen. Omtrent de in artikel 3.106 Vb onder ‘a’ genoemde indicator is weliswaar één en ander gemeld, maar omtrent de onder ‘b’ en ‘c’ genoemde indicatoren is niets overwogen. Voorts is er geen gebruik gemaakt van advisering door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tenslotte heeft verzoeker aangevoerd dat uit de door hem in beroep overgelegde brief van Vluchtelingenwerk Rijnmond d.d. 20 mei 2003 met bijlagen blijkt, dat sinds de laatste coup in Centraal-Afrika sprake is van ernstige mensenrechtenschendingen en van een zeer onveilige en instabiele situatie. Gezien deze informatie had verweerder de risico’s bij terugkeer naar Centraal-Afrika nader dienen te onderzoeken.
2.9 Ten aanzien van de door verzoeker in beroep overgelegde nadere documentatie over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek heeft verweerder ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk verklaard er geen behoefte aan te hebben zich hierover op grond van artikel 83, derde lid, Vw – voor zover van toepassing op de betreffende stukken – nader schriftelijk uit te laten. Verweerder handhaaft zijn standpunt zoals verwoord in het bestreden besluit en subsidiair heeft verweerder opgemerkt dat uit deze informatie blijkt dat de situatie zich heeft gestabiliseerd.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.10 Krachtens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 8 november 2001 in zaak nr. 200104464/1, gepubliceerd in JV 2002/12, NAV 2002/1), komt verweerder terzake van de vraag of een asielzoeker op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw voor toelating in aanmerking komt, een ruime beoordelingsmarge toe. Bij de beoordeling van de vraag of een beleid van categoriale bescherming geïndiceerd is, beziet verweerder of wordt voldaan aan de maatstaven, neergelegd in artikel 3.106 Vb en de notitie over het beleid van categoriale bescherming van 23 mei 2001 (TK 2000-2001, 19 637, nr. 588), in het bijzonder aan de maatstaf of sprake is van een, naar plaatselijke maatstaven gemeten, categoriale humanitaire noodsituatie, dat wil zeggen of in zijn algemeenheid een categoriaal risico voor lijf en leden bestaat ten gevolge van de algemene humanitaire situatie. De beslissing van verweerder kan toetsing in rechte slechts dan niet doorstaan, indien geoordeeld moet worden dat het besluit niet voldoet aan de wettelijke voorschriften, dan wel verweerder bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
2.11 Uit het eerdergenoemde Country Report van de U.S. Department of State over de situatie tot 2003 blijkt dat de rebellen onder leiding van generaal Bozize de centraal-noordelijke regio van de Centraal-Afrikaanse Republiek onder controle hebben. Deze rebellen hebben zowel in mei 2001 als op 25 oktober 2002 in de hoofdstad Bangui een couppoging ondernomen tegen de regering van Patasse. Uit het bij de zienswijze overgelegde bericht van de FIDH blijkt dat er op 15 maart 2003 wederom een coup is gepleegd door generaal Bozize en dat deze de macht heeft overgenomen.
De in het bestreden besluit weergegeven beoordeling van de algemene situatie in Centraal-Afrika is gebaseerd op de overweging dat de macht van generaal Bozize zich beperkt tot de centraal-noordelijke regio in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Verweerder heeft aan zijn besluit derhalve een achterhaald feitencomplex ten grondslag gelegd, hetgeen overigens ook door de gemachtigde van verweerder ter zitting niet is bestreden. Anders dan de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft betoogd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beoordelingsmarge van verweerder niet zó ver strekt, dat verweerder bij beoordeling van de vraag of een asielzoeker op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw voor toelating in aanmerking komt, niet gehouden is om de meest actuele situatie in het desbetreffende land aan zijn beoordeling ten grondslag te leggen, temeer niet nu van de zijde van verzoeker bij zijn zienswijze al een stuk in het geding was gebracht, waaruit die wijziging in de feitelijke situatie bleek. Nu verweerder dit in het onderhavige geval heeft nagelaten, heeft hij gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en de motiveringsplicht, reden waarom het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
2.12 Daargelaten in hoeverre artikel 83 Vw op de door verzoeker in beroep overgelegde nadere documentatie over de algemene situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek kan worden toegepast, met name nu het grotendeels stukken betreft van vóór het bestreden besluit, kan de enkele – subsidiaire – opmerking van verweerder ter zitting dat uit deze stukken zou blijken dat de situatie zich inmiddels heeft gestabiliseerd, in het licht van het voorgaande en nu verweerder er uitdrukkelijk vanaf heeft gezien zich naar aanleiding van die stukken op grond van artikel 83, derde lid, Vw nader schriftelijk uit te laten, naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid niet gelden als toereikende motivering voor het bestreden besluit. Evenmin wordt met die opmerking het geconstateerde handelen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel opgeheven.
2.13 Nu het voorgaande reeds leidt tot vernietiging van het bestreden besluit, behoeven de overige grieven van verzoeker geen bespreking meer.
2.14 Resumerend heeft verweerder de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure afgewezen. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb en 3.115 Vb. Het beroep tegen het afwijzende besluit op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.15 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 16 mei 2003;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 13 mei 2003;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten in de voorlopige voorziening ad € 644,-- en in de beroepszaak ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.T. van Rens, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2003, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax als griffier.
Afschrift verzonden op: 3 juni 2003
Coll:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.