ECLI:NL:RBSGR:2003:AH9698

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/30311, 03/30519
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K.I. Hilberts-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw 2000 in het kader van grensbewaking

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 juni 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vrijheidsontneming van een Iraanse vreemdeling. De vreemdeling was op 31 maart 2002 de toegang tot Nederland geweigerd en was vervolgens zeven maanden strafrechtelijk gedetineerd. Op 23 mei 2003 werd de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. De vreemdeling stelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld door geen voorbereidingen te treffen voor zijn vertrek tijdens zijn strafrechtelijke detentie.

De rechtbank overwoog dat de belangen van grensbewaking in dit geval zwaarder wogen dan de belangen van de vreemdeling. De rechtbank nam in aanmerking dat de vreemdeling zijn verplichting om Nederland onmiddellijk te verlaten niet nakwam en dat hij zijn vertrek had vertraagd door een tweede asielverzoek in te dienen en door te ontsnappen uit het grenshospitium. De rechtbank concludeerde dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd was met de Vw en dat de belangenafweging in redelijkheid niet tot een andere conclusie kon leiden.

De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond en het beroep met een ander kenmerk niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door mr. K.I. Hilberts-de Jong, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. C.J. ten Hoopen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 30311 VRONTN J (kennisgeving)
AWB 03 / 30519 VRONTN J (beroep)
inzake: A, geboren [...] 1964, van Iraanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, locatie De Weg, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
Zitting: 2 juni 2003.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. H.H.R. Bruggeman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 31 maart 2002 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op 23 mei 2003 de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Op 27 mei 2003 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag heeft de vreemdeling op 28 mei 2003 ingetrokken.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 26 mei 2003, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, om 10.51 uur, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel.
Bij beroepschrift van 26 mei 2003, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, om 14.51 uur, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel.
2. Overwegingen
2.1 Nu de rechtbank reeds op 26 mei 2003 om 10.51 uur een op grond van artikel 94, eerste lid, Vw als beroep aan te merken kennisgeving heeft ontvangen, welk beroep is geregistreerd onder nummer AWB 03/30311, heeft de vreemdeling geen belang bij de behandeling van het beroepschrift d.d. 26 mei 2003, welk beroepschrift diezelfde dag om 14.51 uur is ontvangen en geregistreerd onder nummer AWB 03/30519. Dit laatste beroep zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.2 De ambtenaar belast met grensbewaking is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.3 Namens de vreemdeling is het volgende aangevoerd. De toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel is onrechtmatig. Verweerder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld door tijdens de periode gedurende welke de vreemdeling strafrechtelijk gedetineerd is geweest de verwijdering van de vreemdeling niet voor te bereiden.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.5 Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende. Nadat de vreemdeling op 31 maart 2002 de toegang tot Nederland was geweigerd, is op dezelfde dag ten aanzien van hem een vrijheidsontnemende maatregel toegepast. De vreemdeling is vervolgens op 14 juli 2002 uit het Grenshospitium ontsnapt. In de periode van 25 oktober 2002 tot 23 mei 2003 is de vreemdeling strafrechtelijk gedetineerd geweest in verband met een veroordeling terzake overtreding van de Opiumwet. Op 23 mei 2003 is aan de vreemdeling de thans ter beoordeling staande vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Diezelfde dag is ten behoeve van de vreemdeling een presentatie bij de Iraanse autoriteiten aangevraagd.
2.6 Gesteld noch gebleken is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw. Voorts kan niet worden geoordeeld dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de rechtbank dient in het onderhavige geval het grensbewakingsbelang van verweerder zwaarder te wegen dan de belangen van de vreemdeling. Hoewel verweerder teneinde de duur van de vrijheidsontneming zoveel mogelijk te beperken het vertrek van de vreemdeling voldoende voortvarend dient voor te bereiden, leidt de omstandigheid dat verweerder tijdens de periode van strafrechtelijke detentie geen activiteiten terzake heeft ontplooid in het onderhavige geval niet tot het oordeel dat de maatregel mitsdien dient te worden opgeheven. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd, ingevolge artikel 5 Vw de verplichting rust om Nederland onmiddellijk te verlaten. In het beleid van verweerder is ten aanzien van vrijheidsontneming krachtens artikel 6 Vw niet een inspanningsverplichting neergelegd welke vergelijkbaar is met de ten aanzien van vreemdelingrechtelijke bewaring krachtens artikel 59 Vw in paragraaf A5/5.3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde inspanningsverplichting. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de vreemdeling niet alleen zijn verplichting om Nederland onmiddellijk te verlaten niet nakomt, maar ook gedurende de periode van 31 maart 2002 tot 14 juli 2002 (de voorbereiding door verweerder van) zijn vertrek heeft vertraagd door een tweede asielverzoek in te dienen, zich te verzetten bij zijn vertrek als gevolg waarvan hij niet kon uitreizen en te ontsnappen uit het Grenshospitium. Voorts laat de rechtbank wegen dat verweerder reeds op de dag van oplegging van de onderhavige maatregel de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling ter hand heeft genomen door een presentatie bij de Iraanse vertegenwoordiging aan te vragen.
2.7 Het beroep is derhalve ongegrond.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep met kenmerk AWB 03/30311 ongegrond.
3.2 verklaart het beroep met kenmerk AWB 03/30519 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.I. Hilberts-de Jong, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2003, in tegenwoordigheid van mr. C.J. ten Hoopen als griffier.
Afschrift verzonden op: 12 juni 2003
Coll:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.