ECLI:NL:RBSGR:2003:AI0722

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/25519
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een niet-ontvankelijk verklaard asielverzoek in het kader van de Dublinovereenkomst

In deze zaak verzocht verzoeker om herziening van een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen, waarin zijn asielverzoek niet-ontvankelijk was verklaard omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank had geconcludeerd dat verzoeker kennelijk geen prijs meer stelde op toelating. Verzoeker verwees naar een overnameverzoek van het Verenigd Koninkrijk aan Nederland, dat na de zitting van 20 november 2001 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat aan de drie voorwaarden voor herziening, zoals gesteld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was voldaan. De rechtbank stelde vast dat verzoeker het overnameverzoek niet kende voor de uitspraak en dat bekendheid met dit verzoek tot een andere uitspraak had kunnen leiden. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak herzien moest worden en verwees de zaak naar een meervoudige kamer voor verdere beoordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de bekendheid van relevante feiten bij de rechtbank en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van asielverzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 02/25519 OVERIO A S2
uitspraak: 20 februari 2003
Beslissing ex artikel 8:88 Awb
inzake: A,
geboren op [...] 1977,
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer: 9805.20.8122
opposant,
gemachtigde: mr. F.W.P.M. Nederstigt, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand Asiel Amsterdam;
tegen: DE MINISTER VAN VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
geopposeerde.
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 12 februari 2002 (AWB 01/8502 OVERIO A S1) heeft de arrondissementsrechtbank ’s-Gravenhage, zittingsplaats Assen het beroep van verzoeker tegen verweerders besluit van 4 december 2000 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij verzoekschrift van 4 april 2002 heeft verzoeker de rechtbank gevraagd om herziening van genoemde uitspraak. Bij verzoekschrift van 15 april 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen totdat op het verzoek om herziening is beslist.
Bij uitspraak van 17 juni 2002 heeft de rechtbank het verzoek om herziening van deze uitspraak met toepassing van artikel 8:54 eerste lid Awb afgewezen.
Bij uitspraak van dezelfde datum is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
Bij verzetschrift van 29 juli 2002 heeft verzoeker verzet gedaan tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 juni 2002.
Bij uitspraak van 23 januari 2003 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard en bepaald dat het onderzoek zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Het verzoek om herziening is behandeld ter openbare zitting van 14 februari 2003. Namens verzoeker heeft zijn raadsman het herzieningsverzoek toegelicht. Verzoeker en verweerder zijn niet verschenen.
MOTIVERING
Ingevolge artikel 8:88 van de Awb kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a.hebben plaatsgevonden voor de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift voor de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Bij uitspraak van 12 februari 2002 heeft de rechtbank eisers beroep niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen;
„……
2.3 Uit het vorenoverwogene leidt de rechtbank af dat eiser geen bekende woon- of verblijfsplaats heeft, herhaalde malen niet aan de meldplicht heeft voldaan en geen contact met zijn gemachtigde heeft gehad in het kader van de onderhavige procedure. De rechtbank neemt derhalve aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, De omstandigheid dat de gemachtigde - noch in zijn gronden van het beroep noch ter zitting - gemotiveerd heeft gesteld in hoeverre eiser nog belang heeft bij het handhaven van het beroep, sterkt de rechtbank in dit oordeel.
2.4 Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat eiser er kennelijk geen prijs meer op stelt als vluchteling te worden toegelaten of in het bezit te worden gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen.
2.5. Mitsdien stelt de rechtbank vast dat eiser kennelijk geen rechtens te honoreren belang meer heeft bij een rechterlijke beoordeling van de in het beroepschrift bestreden beschikking van 4 december 2000.
…….“
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak onder verwijzing naar het verzoek d.d. 6 februari 2002 van het Verenigd Koninkrijk aan Nederland, tot overname van de behandeling van het asielverzoek dat verzoeker op 5 november 2001 in het Verenigd Koninkrijk heeft gedaan (een zogenoemde Dublinclaim).
De rechtbank dient in de eerste plaats te beoordelen of is voldaan aan de drie voorwaarden van artikel 8:88, eerste lid, Awb. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Het overnameverzoek dateert van na de behandeling ter zitting d.d. 20 november 2001 door de rechtbank van verzoekers beroep, maar is wel gedaan voor de (verzending van) de uitspraak. Aan de eerste voorwaarde is derhalve voldaan.
Verzoeker heeft voorts gemotiveerd gesteld dat hij het overnameverzoek niet kende voor de uitspraak, en daarvan ook niet op de hoogte kon zijn.
Nu verweerder beschikte over het dossier met betrekking tot het herzieningsverzoek en ter zitting van 14 februari 2003 is uitgenodigd, maar daar niet is verschenen, gaat de rechtbank er van uit, dat verweerder voldoende gelegenheid heeft gehad de stellingen van verzoeker te bestrijden.
Nu verweerder dat niet heeft gedaan, en de stelling de rechtbank ook niet onaannemelijk voorkomt, concludeert de rechtbank dat ook aan de tweede voorwaarde van artikel 8:88 Awb is voldaan.
Vervolgens is de vraag aan de orde of bekendheid bij de rechtbank met het genoemde overnameverzoek tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden.
De centrale motivering van de rechtbank voor het niet-ontvankelijk achten van het beroep van verzoeker was, dat verzoeker kennelijk geen belang meer had bij een rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 4 december 2000, omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken.
Indien de rechtbank op de hoogte was geweest van het overnameverzoek van het Verenigd Koninkrijk, had de rechtbank vastgesteld dat eiser zich kennelijk naar dat land had begeven en daar een nieuwe aanvraag had ingediend, en tevens dat aan verweerder was gevraagd om de beoordeling van die aanvraag over te nemen.
Dat verzoeker kennelijk in een ander land, betrokken bij de zogenoemde overeenkomst van Dublin, een nieuwe aanvraag heeft ingediend, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet direct tot de conclusie dat verzoeker geen belang meer hechtte aan een beoordeling door de rechtbank van de rechtmatigheid van het bestreden afwijzende besluit.
Gelet hierop concludeert de rechtbank, dat bekendheid bij de rechtbank van het meergenoemde overnameverzoek, tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden, zodat aan de drie voorwaarden van artikel 8:88 Awb is voldaan.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de uitspraak van 12 februari 2002 moet worden herzien.
De rechtbank ziet aanleiding om de zaak ten behoeve van deze beoordeling te verwijzen naar een meervoudige kamer van deze rechtbank.
Deze kan de onderhavige zaak dan verder beoordelen, eventueel gevoegd met de beoordeling van verzoekers beroep tegen verweerders besluit d.d. 14 juni 2002 waarbij zijn bezwaren tegen de intrekking van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf ongegrond zijn verklaard.
Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank nog het volgende op.
Tegen de onderhavige tussenbeslissing is geen hoger beroep mogelijk. Beroep tegen deze beslissing zou alleen mogelijk zijn, tegelijkertijd met het beroep tegen de uiteindelijke uitspraak van de (meervoudige kamer van de) rechtbank inzake het herzieningsverzoek. Aangezien echter herziening is gevraagd van een niet appellabele uitspraak, is tegen de (eind)uitspraak inzake de herziening ook geen hoger beroep mogelijk.
BESLISSING
De rechtbank:
- verwijst de zaak voor verdere behandeling naar een meervoudige kamer van deze rechtbank.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Gewezen door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in tegenwoordigheid van S. Derks als griffier en uitgesproken op 20 februari 2003
Afschrift verzonden op: 24 februari 2003