ECLI:NL:RBSGR:2003:AI1172

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/037137-03 en 09/028721-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Boer
  • A. de Graaf
  • C. Schirmeister
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting en openlijk geweld door verdachte in Leiden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 augustus 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van vier maanden schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. De verdachte heeft op oudejaarsavond 2002 samen met een mededader brand gesticht in een school in Leiden en daarbij ruiten ingegooid. Dit leidde tot aanzienlijke schade en onrust in de buurt, vooral onder de leerlingen van de school. Op 4 januari 2003 heeft de verdachte iemand met de dood bedreigd met een stok in zijn handen. Een maand later heeft hij een snorfiets gestolen in Leiden. Begin maart 2003 heeft hij openlijk geweld gepleegd tegen twee mannen in een snackbar, wat resulteerde in een gewelddadige aanval waarbij de slachtoffers ernstig werden mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte mede verantwoordelijk is voor de brandstichting, ondanks dat hij de brand niet zelf heeft aangestoken. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de lichte tot matige verstandelijke handicap van de verdachte, zoals vastgesteld door een psycholoog, en heeft besloten om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook een voorwaardelijk deel op te leggen, met reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/037137-03 (dagvaarding I); 09/028721-03 (dagvaarding II)
rolnummers 0005; 0011
's-Gravenhage, 14 augustus 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Egypte),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Haaglanden, P.C.S. Unit 2 te 's-Gravenhage
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 juli 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. T.H. van Roy, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Steen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding I onder 3 (derde alternatief/cumulatief) en 4 telastgelegde en ter zake van het hem bij dagvaarding II onder 1 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding I onder 1 primair, 2, 3 (eerste en tweede alternatief/cumulatief) en 5 en ter zake van het hem bij dagvaarding II onder 2 telastgelegde - wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Den Haag, dit zolang die instelling zulks nodig acht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis gehecht, inbeslaggenomen zwaard, de sabel, de dolk en de stok zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en De Openbare Basisschool Merenwijk (laatstgenoemde tot een bedrag van € 9332,=).
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 841,50 subsidiair 17 dagen hechtenis ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]; een bedrag groot € 920,30 subsidiair 18 dagen hechtenis ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]; en een bedrag groot € 9332,= subsidiair 187 dagen hechtenis ten behoeve van de benadeelde partij De Openbare Basisschool Merenwijk.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3, eerste alternatief/cumulatief (dagvaarding I)
Namens verdachte is door zijn raadsman aangevoerd dat er onvoldoende aanknopingspunten in het dossier zijn te vinden dat verdachte het onder 3 eerste alternatief/cumulatief telastgelegde heeft begaan, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging opzettelijk brand heeft gesticht, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Alhoewel uit de stukken niet blijkt dat verdachte de brand in de school zelf heeft aangestoken, is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor de brandstichting toch mede-aansprakelijk is.
Verdachte is mede-aansprakelijk nu hij bewust, in nauwe en volledige samenwerking met zijn medeverdachte, aan de brandstichting heeft meegewerkt. Voor de beoordeling van de strafrechtelijke mede-aansprakelijkheid van de verdachte zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de oudejaarsavond van 2002 een fles terpentine bij zich had. Volgens zijn eigen verklaring was deze terpentine bedoeld om containers mee in brand steken. Bij de politie verklaart verdachte dat hij die avond ook inderdaad met die terpentine een grote berg met afval in brand heeft gestoken. Diezelfde avond worden door de groep jongeren waartoe verdachte behoort een aantal brandjes gesticht. Ook [mededader] is daarbij. Deze [mededader] blijkt ook in het bezit van een fles met brandbare stof te zijn. Verdachte is later op de avond samen met onder andere [mededader] naar basisschool Merenwijk gelopen. Vervolgens hebben verdachte en [mededader] verschillende ruiten van de school vernield. Kort daarop ziet verdachte dat [mededader] de brandbare stof in het flesje aansteekt en de brandende fles door een kapot raam van de school naar binnen gooit.
Het moet voor de verdachte duidelijk zijn geweest dat er door zijn mededader brand gesticht zou gaan worden. Op het moment dat verdachte, die eerder die avond zelf 'gewapend' was met een fles terpentine, tezamen met zijn mededader waarvan hij wist dat hij ook op dezelfde manier 'bewapend' was op pad ging, kwam naar het oordeel van de rechtbank een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen hem en [mededader] tot stand, die mede de brandstichting op het oog had.
Ook nadat [mededader] de brandende vloeistof naar binnen heeft gegooid heeft verdachte zich op geen enkele wijze gedistantieerd van diens handelingen. Verdachte is ook nog de school binnen gegaan en [mededader] heeft, naar verdachte verklaart, in de school nog enkele gordijnen in brand gestoken.
Uit het vorenstaande volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding I onder 1 primair, 3 (derde alternatief/cumulatief), 4 en 5 is telastgelegd en hetgeen verdachte bij dagvaarding II onder 1 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair, 2, 3 (eerste en tweede alternatief/cumulatief) en het bij dagvaarding II onder 2 vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vier maanden aan meerdere ernstige strafbare feiten schuldig gemaakt. Zo heeft hij op oudejaarsavond 2002 samen met zijn mede-dader brand gesticht in een school in Leiden en daarbij ook verschillende ruiten van die school met een baksteen ingegooid. Als gevolg hiervan is schade veroorzaakt en veel commotie in de buurt ontstaan, met name onder de jeugdige leerlingen van die school.
Voorts heeft hij op 4 januari 2003 iemand woordelijk met de dood bedreigd terwijl hij een stok in zijn handen had. Een maand later heeft verdachte in zijn woonplaats Leiden een snorfiets weggenomen.
Ten slotte heeft hij begin maart van dit jaar openlijk geweld tegen een tweetal mannen gepleegd. De vijandigheden zijn begonnen in een snackbar in Leiden waar zich zowel verdachte en zijn mededaders als de latere slachtoffers zich bevonden. Zonder dat de twee mannen daartoe aanleiding gaven begon de groep jongeren hen uit te schelden en werd er over en weer geduwd. Buiten de snackbar heeft de groep jongeren (waaronder verdachte) zich op een zeer gewelddadige manier tegenover de twee slachtoffers gedragen. De twee mannen werden geschopt en geslagen tegen hoofd, rug en zij. Ten gevolge hiervan zijn ze ten val gekomen, waarna de groep doorging met het schoppen, trappen, slaan en stompen van de weerloze slachtoffers. Door dergelijk geweld kunnen ernstige, en soms fatale, verwondingen worden toegebracht. Dat de twee slachtoffers geen ernstig of blijvend letsel hebben opgelopen is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins aan verdachte of zijn mededaders te danken is. Voorts leert de ervaring dat delicten als deze veelal langdurige en ingrijpende angstgevoelens kunnen veroorzaken bij de slachtoffers. Zij dragen bovendien bij aan de in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid. Aan dit alles is verdachte volledig voorbij gegaan, hetgeen de rechtbank hem ernstig aanrekent.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 15 mei 2003. Daaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, zij het niet voor feiten als de onderhavige.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het pro justitia-rapport van psycholoog drs. J.M. Schrijer d.d. 8 juli 2003. De psycholoog concludeert dat verdachte, op basis van zijn lichte tot matige verstandelijke handicap, licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Verdachte is in beperkte mate in staat de situatie adequaat te beoordelen en zijn wil te bepalen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland d.d. 15 juli 2003, waarin mevrouw I.H.C. van der Laar in samenspraak met drs. Schrijer adviseert als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf een verplicht contact met de reclassering op te leggen, waarbinnen de instructies van de Sociaal Pedagogische Dienst door verdachte opgevolgd moeten worden. Op dit laatste zal de reclassering toezicht houden, evenals een mogelijke plaatsing van verdachte binnen de intramurale gehandicaptenzorg.
De rechtbank heeft overwogen dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur zonder meer rechtvaardigen. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte ook de kans moet worden geboden om de zorg te kunnen krijgen die hij, blijkens bovengenoemde rapportages, dringend behoeft. De rechtbank zal dan ook, naast een
onvoorwaardelijk gevangenisstraf, een deel voorwaardelijk opleggen en hieraan als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht verbinden. Binnen dit verplichte reclasseringscontact is dan ook ruimte voor hulp aan verdachte door de Sociaal Pedagogische Dienst.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 4, te weten een zwarte stok verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van dit aan verdachte toebehorende voorwerp het onder 2 (dagvaarding II) bewezenverklaarde feit is begaan;
Ten aanzien van de voorwerpen, genummerd 1, 2 en 3 op de Beslaglijst, waarvan de officier van justitie heeft gevorderd dat die voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer, is de rechtbank niet gebleken dat is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht.
Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2 en 3, te weten een zilver "Maximus" zwaard, een gouden sabel en een groene dolk, in eigendom toebehoren. De rechtbank zal, nu geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij 1], wonende te Leiden, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 841,50.
Deze vordering, is door de verdediging niet weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 primair (dagvaarding I) aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
[benadeelde partij 2], wonende te Leiden, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 920,30.
Deze vordering, is door de verdediging niet weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 primair (dagvaarding I) aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
De Openbare Basisschool Merenwijk te Leiden, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 11214,71.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair (dagvaarding I) bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 841,50 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1].
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair (dagvaarding I) bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 920,30 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2].
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 36f, 47, 57, 141, 157, 285 en 310, van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding I onder 1 primair, 3 (derde alternatief/cumulatief), 4 en 5 telastgelegde en het bij dagvaarding II onder 1 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair, 2, 3 (eerste en tweede alternatief/cumulatief) telastgelegde feiten en het bij dagvaarding II onder 2 telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 subsidiair:
Openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
Diefstal
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 3 (eerste alternatief/cumulatief):
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 3 (tweede alternatief/cumulatief):
Openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen goederen
Ten aanzien van dagvaarding II, feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 4 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering, arrondissement Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt het opvolgen van instructies van de Sociaal-Pedagogische Dienst Zuid-Holland Noord;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14 d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :18 maart 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 21 maart 2003;
verklaart verbeurd het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 4, te weten een zwarte stok;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2 en 3, te weten een zilver "Maximus" zwaard, een gouden sabel en een groene dolk ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan :
- [benadeelde partij 1], wonende te Leiden, een bedrag van € 841,50,
- [benadeelde partij 2], wonende te Leiden, een bedrag van € 920,30
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met de bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 841,50 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1] en een bedrag groot
€ 920,30 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van respectievelijk 17 en 18 dagen;
bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen doet vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij Openbare Basisschool Merenwijk niet ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat zij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Boer, voorzitter,
De Graaf en Schirmeister, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Dingley, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 augustus 2003 .
parketnummer 09/037137-03; 09/028721-03 (ttz gevoegd)