Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/2670 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1984, van Angolese nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. C.M. da Cunha, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. N.B. de Neef, advocaat te ’s-Gravenhage.
1. Op 7 januari 2001 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 11 oktober 2001 heeft verweerder aan eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 5 november 2001 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 7 december 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 2 januari 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 27 februari 2002. Op 12 juni 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 2 januari 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
4. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
5. Eiseres legt aan het beroep ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Zij heeft het volgende asielrelaas naar voren gebracht. Eiseres is geboren in C, gemeente D. Eiseres leidde na de gewelddadige dood van haar ouders sinds 1999 een zwervend bestaan op straat in Luanda. Zij is in 2000 door de militairen opgepakt en naar het politiebureau gebracht. Daar is zij gedurende meerdere maanden door verschillende militairen verkracht. Zo is ze zwanger geraakt. Na een tijd kon zij ongemerkt ontsnappen. Ze kon nergens naar toe. Op een gegeven moment kwam een zekere pater E haar tegen op straat en hij heeft haar geholpen Angola te verlaten. Toen eiseres hoogzwanger was, is ze in Nederland aangekomen. Haar kind is op 19 januari 2001 in Nederland geboren.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Omdat eiseres toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd is op voorhand afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van haar asielrelaas. Aan de geloofwaardigheid van haar relaas wordt verder getwijfeld, nu eiseres tegenstrijdige en summiere verklaringen heeft afgelegd. Ook heeft zij geen wezenlijke informatie over Angola kunnen verstrekken en heeft ze op diverse gerichte vragen beperkte of onjuiste antwoorden gegeven. De informatie die eiseres weet te geven over het dierenleven in Angola is van algemene aard en overtuigt niet. Van eiseres, die naar gesteld anderhalf jaar in Luanda heeft gezworven, kan verwacht worden dat zij iets meer over die stad kan vertellen. Gelet op het feit dat haar asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht, is het niet aannemelijk dat eiseres gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat het gebrek aan kennis van eiseres dermate evident is dat een taalanalyse geen meerwaarde kan hebben.
7. Eiseres stelt in beroep allereerst dat het wel degelijk aannemelijk is dat zij afkomstig is uit Angola en de Angolese nationaliteit heeft. De wijze waarop zij Portugees spreekt vormt voldoende indicatie daarvoor. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven zelf Portugees te spreken, in Angola te hebben verbleven en op grond daarvan niet te twijfelen aan de Angolese afkomst van eiseres.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen heeft aangegeven niet geloofwaardig te achten dat eiseres afkomstig is uit Angola. In de zienswijze heeft de gemachtigde van eiseres in reactie hierop gesteld dat hij, een native speaker in de Portugese taal, geenszins twijfelt aan de Angolese afkomst van eiseres en dat verweerder, indien nog getwijfeld wordt aan de afkomst van eiseres, een taalanalyse dient te entameren. In het bestreden besluit is verweerder niet ingegaan op deze reactie van de gemachtigde van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat de opmerking van de gemachtigde, hoe summier ook, daartoe, mede in het licht van artikel 3:2 van de Awb, voldoende aanleiding had dienen te vormen. De omstandigheid dat de gemachtigde niet als een van eiseres onafhankelijke deskundige kan worden aangemerkt maakt dit niet anders. Deze handelwijze van verweerder levert een motiveringsgebrek op in de zin van artikel 3:46 van de Awb.
9. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt kon stellen dat uit de door eiseres afgelegde verklaringen blijkt dat het gebrek aan kennis van eiseres over Angola zo groot is dat reeds op die grond ongeloofwaardig is dat zij uit Angola afkomstig is. Daarbij is van belang dat zij ook over Luanda, waar zij stelt een tijd verbleven te hebben, wel degelijk antwoord heeft gegeven op een behoorlijk aantal van de gestelde vragen, bijvoorbeeld over wijken en markten in Luanda, terwijl het dossier geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de door eiseres gegeven antwoorden verkeerd zijn. Ten slotte is van belang dat niet gezegd kan worden dat eiseres over de plaats waar zij stelt tot 1999 te hebben gewoond geen bijzonderheden heeft meegedeeld.
10. In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit ook in zoverre onvoldoende is gemotiveerd zodat het wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb moet worden vernietigd.
11. De overige beroepsgronden behoeven, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
12. Op grond van het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
13. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze
uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter en mrs. M.P. Verloop en C.H. Rombouts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier, en openbaar gemaakt op: 11 juli 2003
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op: 11 juli 2003
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.