ECLI:NL:RBSGR:2003:AI1418

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/724
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.M. Meijer-Campfens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de asielaanvraag van een Angolese vluchtelinge en de zorgvuldigheid van de besluitvorming door de IND

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Angolese vrouw, geboren in 1982, die in Nederland een aanvraag om toelating als vluchteling heeft ingediend. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 15 juli 2003 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarbij de vrouw, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Ebes, in beroep ging tegen de beslissing van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, vertegenwoordigd door mr. A. Wildeboer, die haar aanvraag had afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de besluitvorming van de IND niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering. De IND had de asielmotieven van de vrouw niet inhoudelijk beoordeeld en had geen waarde gehecht aan de door haar aangevoerde feiten. De rechtbank stelt vast dat de IND onvoldoende gemotiveerd heeft ingegaan op de reactie van de vrouw op het onderzoek van de Koninklijke Marechaussee, dat sporen van vervalsing op haar identiteitskaart had aangetroffen. De rechtbank concludeert dat de IND niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat er ernstige twijfels bestaan over de nationaliteit en identiteit van de vrouw. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de IND en draagt de verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de IND veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die zijn vastgesteld op € 644,-.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: AWB 02/724 OVERIO C
uitspraak: 15 juli 2003
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1982,
verblijvende te B,
van Angolese nationaliteit,
IND dossiernummer: 9901-30-2008,
eiseres,
gemachtigde: mr. E. Ebes, werkzaam voor de SRA te Groningen,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Wildeboer, werkzaam bij de IND.
1. PROCESVERLOOP
1.1 Op 31 januari 1999 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij beschikking van 2 februari 2000, uitgereikt op 15 februari 2000, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
1.2 Eiseres heeft hiertegen bij brief van 14 maart 2000 bezwaar gemaakt. Op 29 oktober 2001 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Bij beschikking van 5 december 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 2 januari 2002 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 mei 2003. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. MOTIVERING
Standpunten van partijen
2.1 Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Zij is afkomstig uit Uige en behoort tot de Muzombo bevolkingsgroep. Op 27 oktober 1998 is zij met haar vader naar Luanda vertrokken voor zijn werk voor de UNITA. Haar moeder, broertjes en zus bleven achter in Uige. Haar vader is op 10 november 1998 opgepakt door leden van de veiligheidsdienst van de MPLA. De spullen in de woning van eiseres werden vernield. Zij werd in haar rug geschopt en verkracht door drie personen. Op 15 januari 1999 kwamen er weer mensen naar de woning van eiseres. Zij waren op zoek naar haar vader omdat hij ontsnapt zou zijn. Eiseres wist op dat moment niet waar haar vader was en de mensen zouden dezelfde avond weer terugkeren. Eiseres is bang geworden en is naar het huis van de vriendin van haar moeder gegaan. Deze heeft er voor gezorgd dat eiseres op 29 januari 1999 naar Nederland kon vertrekken. Eiseres kon niet terug naar de ouderlijke woning in Uige vanwege de oorlogssituatie aldaar.
2.2 Verweerder heeft in de bestreden beschikking het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit ongegrond verklaard. In de bestreden beschikking merkt verweerder onder meer op dat uit onderzoek van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR) is gebleken dat de door haar overgelegde identiteitskaart sporen van vervalsing bevat. Een contra-indicatie voor statusverlening vormt de omstandigheid dat een vreemdeling ter staving van de aanvraag valse reis- of identiteitspapieren, dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan heeft volgehouden. Er bestaat geen reden te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de resultaten van bovenvermeld onderzoek. De verklaring dat haar moeder de identiteitskaart voor haar heeft geregeld, zodat dit haar niet kan worden toegerekend, leidt niet tot een ander oordeel. Reeds gelet hierop kan volgens verweerder een verblijfsvergunning worden onthouden. Bovendien blijkt uit het algemene ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Angola van 4 mei 2001 dat men in Angola vanaf 18 jaar in bezit kan worden gesteld van een identiteitskaart, terwijl eiseres heeft verklaard dat zij reeds op 13-jarige leeftijd in bezit is gesteld van een identiteitskaart. Het bovenstaande roept bij verweerder ernstige twijfels op omtrent de nationaliteit en identiteit van eiseres.
Dit klemt volgens verweerder te meer nu eiseres ter zitting van de ambtelijke commissie verklaringen heeft afgelegd die eveneens afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen omtrent haar nationaliteit. Zo kan eiseres slechts beperkt Portugees spreken terwijl dit de officiële voertaal is in Angola. Bovendien wordt, in tegenstelling tot hetgeen eiseres stelt, in de Portugese taal lesgegeven op school. Gelet hierop acht verweerder het niet nodig een taalanalyse te laten verrichten en hecht verweerder geen waarde aan de reden waarom zij asiel heeft aangevraagd en wordt een inhoudelijke beoordeling van haar asielmotieven achterwege gelaten. Verweerder concludeert dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tenslotte merkt verweerder in de bestreden beschikking op dat eiseres ook niet in aanmerking komt voor toelating op grond van het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanwege de voornoemde contra-indicatie. Bovendien is niet gebleken dat er voor haar geen adequate opvang is in haar land van herkomst nu zij heeft verklaard dat haar moeder woonachtig is in Uige. Indien nodig kan haar moeder zich in het relatief veilige gebied rond Luanda vestigen.
2.3 Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat het onderzoek van verweerder ter vaststelling van de identiteit en nationaliteit ondeugdelijk is geweest. Eiseres verwijst naar de inhoud van haar brief van 13 december 1999 in reactie op het KMAR onderzoek, waarop verweerder in de besluitvorming niet gemotiveerd is ingegaan. Zij heeft samen met haar moeder indertijd de identiteitskaart opgehaald. Voor zover het document niet authentiek is kan haar geen verwijt worden gemaakt. Voorts ziet eiseres niet in dat op basis van de antwoorden die zij op de hoorzitting van de ambtelijke commissie heeft gegeven kan worden geconcludeerd dat zij niet de Angolese nationaliteit bezit. Niet is gebleken dat de antwoorden die zij op de vragen heeft gegeven onjuist waren. Namens eiseres wordt voorts gewezen op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 25 oktober 2000 waaruit blijkt dat in Angola de hoofdtaal Portugees is, maar dat ook de Kikongo taal in Angola wordt gesproken. Beide talen beheerst zij in meer of mindere mate. Van verweerder had verwacht mogen worden nader onderzoek te doen naar de mogelijkheid dat in Angola les wordt gegeven in de Kikongo taal. Wellicht is er immers een verschil tussen de lessen in de dorpen en de grote steden. Ook is eiseres van mening dat ten onrechte voorbij is gegaan aan een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas. Tenslotte merkt eiseres op dat aan haar ten onrechte een verblijfsvergunning op grond van het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen is onthouden.
2.4 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Daarbij is verweerder onder meer ingegaan op de inhoud van het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Angola van 27 augustus 2002.
2.5 Eiseres heeft bij brief van 1 mei 2003 een schriftelijke reactie ingediend op het verweerschrift waarbij ook zij is ingegaan op de inhoud van het ambtsbericht van 27 augustus 2002.
Beoordeling van het beroep
2.6 De rechtbank ziet aanleiding de inhoud van het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Angola van 27 augustus 2002 op grond van artikel 83 Vw te betrekken bij de beoordeling van het onderhavige beroep. Hierbij merkt de rechtbank op dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden, waarbij geldt dat van de juistheid ervan mag worden uitgegaan tenzij concrete aanknopingspunten voor het tegendeel bestaan.
2.7 De rechtbank stelt voorop dat uit de jurisprudentie van de ABRS blijkt dat de vraag of en in hoeverre bij de beoordeling van een asielrelaas dient te worden uitgegaan van de door de asielzoeker aangevoerde feiten, behoort tot de verantwoordelijkheid van verweerder. De rechter dient bij de toetsing van het oordeel van verweerder op dit punt terughoudendheid te betrachten. Evenzeer blijkt uit de jurisprudentie van de ABRS dat de besluitvorming van verweerder moet voldoen aan de eisen van met name zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering, die het recht daaraan stelt, en dat de rechter de besluitvorming daaraan moet toetsen (ABRS 27 januari 2003 nr. 200206297/1). Aldus zal de rechtbank toetsen of verweerder op basis van het verrichte onderzoek en gelet op de motivering in de bestreden beschikking, in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen dat ernstig dient te worden getwijfeld aan de nationaliteit en identiteit van eiseres en verweerder om die reden geen waarde hecht aan het asielrelaas.
2.8 Verweerder heeft aan zijn oordeel omtrent de identiteit en nationaliteit van eiseres onder meer de verklaring van onderzoek van de KMAR van 30 januari 1999 ten grondslag gelegd. Hieruit blijkt dat sporen van vervalsing zijn aangetroffen, in de zin van afwijkende gebruikte druk/reproduktie-technieken, op de door eiseres overgelegde identiteitskaart.
De rechtbank merkt hieromtrent allereerst op dat, gelet op de expertise van de KMAR in het kader van de haar toebedeelde taken, in beginsel van de juistheid van haar onderzoeken naar documenten kan worden uitgegaan. Tussen partijen is niet in geschil dat nergens uit blijkt waarop de KMAR haar conclusie heeft gebaseerd. Voorts stelt de rechtbank vast dat in de verklaring van onderzoek niet is geconcludeerd dat het document vals is. Eiseres heeft in haar brief van 13 december 1999 een reactie gegeven op de verklaring van onderzoek. De rechtbank acht het in strijd met de zorgvuldigheid dat verweerder, gezien deze omstandigheden, in de besluitvorming in het geheel niet gemotiveerd is ingegaan op de reactie van eiseres. De enkele vaststelling dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding geeft te twijfelen aan de conclusie van het onderzoek acht de rechtbank onvoldoende. Dit klemt te meer nu niet is gebleken dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de situatie in het land van herkomst op dit punt.
Blijkens de bestreden beschikking heeft verweerder voorts belang gehecht aan de omstandigheid dat men blijkens het ambtsbericht van 4 mei 2001 eerst vanaf 18 jaar in Angola in bezit kan worden gesteld van een identiteitskaart en dat eiseres daarentegen heeft verklaard dat zij reeds op 13-jarige leeftijd in bezit is gesteld van de identiteitskaart. De rechtbank merkt hieromtrent op dat deze conclusie van verweerder wordt weersproken door de inhoud van het meer recente algemeen ambtsbericht van 27 augustus 2002, waaruit blijkt dat een "bilhete de identidade" vanaf de leeftijd van tien jaar kan worden aangevraagd. Verweerders conclusie is derhalve, ex-nunc gezien, niet valide.
2.9 Het standpunt van verweerder dat de gebrekkige beheersing van de Portugese taal verder afbreuk doet aan haar verklaringen omtrent de nationaliteit en identiteit ontbeert eveneens een voldoende draagkrachtige motivering. Zo mist de stelling dat vrijwel iedereen in Angola Portugees spreekt feitelijke grondslag. Uit paragraaf 2.1.1 van het voornoemde ambtsbericht blijkt namelijk dat in het extreme noorden, waar eiseres vandaan stelt te komen, het percentage van de bevolking dat Portugees spreekt 55% bedraagt. Eiseres wordt voorts gevolgd in haar stelling dat het onderzoek ter zitting van de ambtelijke commissie onvoldoende is voor de objectieve vaststelling van de mate waarin zij het Portugees beheerst. Uit het verslag van de hoorzitting van de ambtelijke commissie blijkt dat aan eiseres op dit punt slechts enkele (vertaal)vragen zijn gesteld waarbij voorts niet is gebleken dat zij foutieve antwoorden heeft gegeven. Daarbij merkt de rechtbank op dat ter zitting van de ambtelijke commissie gebruik is gemaakt van een Lingala tolk en niet van een Portugese tolk. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat ook dit deel van de bestreden beschikking niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
2.10 Nu in de bestreden beschikking een verdere inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van eiseres uitdrukkelijk achterwege is gelaten, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat geen aanleiding bestaat het gedeelte van de bestreden beschikking dat gaat over het beleid voor 'alleenstaande minderjarige vreemdelingen' verder inhoudelijk te toetsen nu ook dit aspect steunt op de hiervoor geconstateerde onzorgvuldige totstandkoming.
2.11 Het beroep is derhalve gegrond.
2.12 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken bestaat aanleiding.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 5 december 2001;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, te begroten op € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze proceskosten aan eiseres moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Meijer-Campfens en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2003 in tegenwoordigheid van mr. A.T. Harkema als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 23 juli 2003