RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Regnr.: Awb 02/34687 en 02/34688
uitspraak: 7 juli 2003
inzake: A,
geboren op [...] 1956, zijn echtgenote
B,
geboren op [...] 1956,
mede namens hun drie minderjarige kinderen,
allen van Azerbajdzjaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 9910.18.2118,
eisers,
gemachtigde: mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. R. Jonkman, werkzaam bij de IND.
1.1 Op 19 oktober 1999 hebben eisers een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikkingen van 7 april 2000, op 26 april 2000 aan eisers uitgereikt, heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd en ambtshalve beslist eisers geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Eisers hebben hiertegen bij onderscheidenlijke brieven van 22 mei 2000 bezwaar gemaakt. Bij beschikkingen van 4 april 2002 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
1.2 Bij beroepschrift van 2 mei 2002 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikkingen. Bij brief van 4 juni 2002 hebben eisers de gronden van het beroep ingediend. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eisers gezonden en hen in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 22 mei 2003 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 6 juni 2003 hebben eisers nadere stukken ingediend.
1.3 De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 18 juni 2003. Eisers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Eisers hebben ter ondersteuning van hun aanvragen, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Zij zijn etnisch Armeense christenen en bezitten de Azerbajdzjaanse nationaliteit. In maart 1988 hebben zij Azerbajdzjan vanwege de slechte algemene situatie, gekenmerkt door gewelddadigheden van Azeri's tegen etnische Armenen, verlaten en zijn gaan wonen in C in de Russische Federatie. In augustus 1997 zijn eisers per trein vertrokken naar Volgograd, eveneens gelegen in de Russische Federatie. Tijdens deze treinreis hebben leden van de OMON het militaire boekje van eiser, de huwelijksakte en paspoorten van eisers en de geboorteakten van hun kinderen in beslag genomen. Bij deze gelegenheid is eiser mishandeld en is hem geld afhandig gemaakt. Omdat eisers vanwege het ontbreken van documenten hun legale verblijf in de Russische Federatie niet langer konden verlengen, de hiermee samenhangende angst te worden gecontroleerd en ter zake van illegaal verblijf te worden aangehouden door de Russische autoriteiten en de angst dat de kinderen zouden kunnen worden ontvoerd door Tsjetsjenen, hebben eisers de Russische Federatie op 28 september 1999 verlaten.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers aanvraag om toelating op asielgerelateerde gronden beoordeeld moet worden aan de hand van de door hen voorgedragen problemen die zij hebben ondervonden in Azerbajdzjan, het land waarvan zij de nationaliteit bezitten. De door eisers naar voren gebrachte problemen in de Russische Federatie zijn in de beoordeling niet relevant. Overigens sluit verweerder - met verwijzing naar het ambtsbericht van 30 juli 1999 omtrent de wet op staatsburgerschap van de Russische Federatie - niet uit dat eisers tevens de Russische nationaliteit bezitten.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat ten aanzien van eisers niet kan worden geconcludeerd tot vluchtelingschap en zij derhalve geen aanspraak maken op een asielvergunning op de a-grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000. Verweerder kwalificeert hetgeen eisers is overkomen in Azerbajdzjan als een beroep op de algemene situatie. Dit is evenwel op zich niet toereikend voor vluchtelingschap. Verweerder acht evenmin termen aanwezig eisers op een van de overige in artikel 29, eerste lid, Vw 2000 genoemde gronden een asielvergunning te verlenen.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eisers een vestigingsalternatief hebben in de Armeense enclave Nagorno-Karabach. Bovendien hebben eisers een verblijfsalternatief in Armenië. Hiervoor verwijst naar de ambtsberichten van 28 december 1999, mei 2001 en augustus 2001.
2.3 Eisers stellen zich op het standpunt dat zij in de Russische Federatie zodanige problemen hebben ondervonden, mede vanwege hun Kaukasische uiterlijk en zodanig in hun bestaansmogelijkheden zijn belemmerd dat hierdoor hun leven in de Russische Federatie onhoudbaar is geworden. Eisers betwisten niet langer dat zij legaal in de Russische Federatie hebben verbleven. Eisers stellen dat zij bij terugkeer naar dat land of naar Azerbajdzjan slachtoffer worden van ernstige mensenrechtenschendingen.
Eisers betwisten dat zij een vestigingsalternatief hebben in Nagorno-Karabach, omdat dit gebied niet bereikbaar is via Azerbajdzjan. Armenië kan volgens eisers evenmin gelden als een verblijfsalternatief, omdat zij nimmer in dit land hebben verbleven en niet de Armeense nationaliteit bezitten. Bovendien is niet gebleken dat verweerder heeft onderzocht of de Armeense autoriteiten bereid zijn eisers toe te laten, terwijl uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een dergelijk onderzoek moet plaatsvinden.
Eisers stellen zich tenslotte op het standpunt dat de bestreden beschikkingen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, omdat verweerder heeft nagelaten hen te horen.
2.4 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het beroep
2.5 Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
2.6 Bij brief van 6 juni 2003 heeft de gemachtigde van eisers nadere stukken met betrekking tot de gezondheidssituatie van eiser overgelegd. Nu deze informatie is ingezonden binnen de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn en verweerders gemachtigde ter zitting desgevraagd heeft verklaard afstand te doen van het recht ingevolgde artikel 83, lid 3, Vw schriftelijk te reageren, zal de rechtbank voornoemde informatie betrekken bij haar beoordeling. De eveneens bij brief van 6 juni 2003 overgelegde uitspraken van verschillende nevenzittingsplaatsen van deze rechtbank, welke - onder meer - dienen ter adstructie van het standpunt dat illegaal verblijf in de Russische Federatie niet langer meer voor onmogelijk wordt gehouden, laat de rechtbank buiten beschouwing, nu eisers niet langer betwisten dat zij legaal in de Russische Federatie hebben verbleven.
2.7 Gelet op de voorgedragen beroepsgronden en het verhandelde ter zitting dient in deze procedure te worden beoordeeld of weigering van verweerder eisers een asielvergunning te verlenen op de a-, b- en c-grond van artikel 29, eerste lid, Vw toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Ingevolge deze bepalingen kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2.8 Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
2.9 De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers de Azerbajdzjaanse nationaliteit bezitten. De rechtbank kan zich vinden in de door verweerder gebezigde motivering en neemt deze over. Dit betekent dat de rechtbank in het navolgende de aanspraak van eisers op een asielvergunning op de hiervoor genoemde gronden zal toetsen in het licht van de situatie in Azerbajdzjan en de door eisers geschetste, in de Russische Federatie ondervonden problemen buiten beschouwing laten.
2.10 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Azerbajdzjan zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eisers persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een verblijfsvergunning op die grond moet worden verleend.
2.11 Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door eisers geschetste, in 1988 in Azerbajdzjan ondervonden problemen moeten worden beschouwd in het licht van de destijds slechte algemene situatie in Azerbajdzjan, gekenmerkt door tegen etnische Armenen gerichte gewelddadige acties van Azeri's. Een beroep op de algemene situatie rechtvaardigt evenwel niet de conclusie dat sprake is van vluchtelingschap. Nu evenmin aannemelijk is gemaakt dat eisers anderszins in de negatieve aandacht staan van de Azerbajdzjaanse autoriteiten, heeft verweerder terecht en op juiste gronden geconcludeerd dat eisers aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw geen aanspraak op een verblijfsvergunning kunnen ontlenen.
2.12 Ter zitting is namens verweerder aangegeven dat etnische Armenen - zoals eisers - niet worden verwijderd naar Azerbajdzjan. Dit betekent dat een bespreking van de risico's die verbonden zijn aan een al dan niet gedwongen terugkeer naar Azerbajdzjan achterwege kan blijven.
2.13 Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit Azerbajdzjan dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eisers kan worden verlangd dat zij terugkeren naar het land van herkomst. Eisers kunnen derhalve aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
2.14 Verweerder verbindt aan de vaststelling dat geen aanleiding bestaat eisers in het bezit te stellen van een asielgerelateerde vergunning niet de conclusie dat zij kunnen terugkeren naar Azerbajdzjan. Zoals in rechtsoverweging 2.12 is aangegeven zet verweerder etnische Armenen - zoals eisers - niet uit naar Azerbajdzjan. Verweerder ziet evenwel geen aanleiding eisers toe te laten, omdat eisers zich kunnen vestigen in de Armeense enclave Nagorno-Karabach.
2.15 Eiser stelt - samengevat weergegeven - dat hij buitengewoon ernstig ziek, hetgeen door verweerder niet wordt betwist, bij vestiging in de enclave geen uitzicht heeft op medische verzorging en betoogt dat hij dientengevolge zal worden blootgesteld aan een behandeling, als bedoeld in artikel 3 EVRM. In dit verband wijst eiser onder meer op de uitspraak van 2 mei 1997 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (St. Kitts, gepubliceerd in RV 1997, 70 en NJCM Bulletin 1997, nr. 8, pagina 1085).
2.16 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft overwogen in - onder meer - de uitspraak van 18 december 2002 (nr. 200205419/1) dient een door de betrokken vreemdeling gedaan beroep op diens gezondheidssituatie en het ontbreken van adequate medische voorzieningen in het land waar naar kan worden uitgezet, te worden beoordeeld in het kader van de toetsing van de toepassing van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. De rechtbank stelt vast dat eiser vooromschreven stelling in de bezwaarfase niet naar voren heeft gebracht. Dit betekent dat verweerder niet kan worden verweten zich in de bestreden beschikking niet te hebben uitgelaten over de vraag of vestiging van eiser in de enclave in strijd is met artikel 3 EVRM. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde evenwel aangegeven afstand te doen van het recht ingevolge artikel 83, derde lid, Vw schriftelijk te reageren op de door eiser overgelegde medische stukken. Voorts heeft verweerders gemachtigde aangegeven een reactie op deze informatie niet noodzakelijk te vinden. De rechtbank begrijpt deze opmerkingen aldus dat verweerder in de door eiser overgelegde medische stukken geen aanleiding ziet zich uit te laten over de vraag of vestiging van eiser in de enclave - in het licht van de overgelegde medische stukken - in strijd is met artikel 3 EVRM. De rechtbank acht dit standpunt, gelet op voornoemde uitspraak van de ABRS, evenwel onjuist. Het beroep van eiser is derhalve in zoverre gegrond en de rechtbank vernietigt de ten aanzien van eiser genomen bestreden beschikking, voor zover dit ziet op het tegenwerpen van een vestigingsalternatief in Nagorno-Karabach, en draagt verweerder op zich uit te laten over de vraag of de vestiging van eiser in de enclave - in het licht van de overgelegde medische stukken - in strijd is met artikel 3 EVRM.
2.17 De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder op te dragen zich tevens uit te laten over de vraag of de vestiging van eiseres in de enclave in strijd is met artikel 3 EVRM, omdat de overgelegde medische informatie enkel betrekking heeft op eiser.
2.18 Met betrekking tot de proceskostenveroordeling wordt beslist zoals hieronder is aangegeven.
- verklaart het beroep van eiser, geregistreerd onder Awb 02/34687, voor zover dit ziet op verweerders standpunt dat eiser zich kan vestigen in Nagorno-Karabach, gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking in zoverre en draagt verweerder op zich uit te laten over de in rechtsoverweging 2.16 geformuleerde vraag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te voldoen;
- verklaart het beroep van eiser voor het overige ongegrond;
- verklaart het beroep van eiseres, geregistreerd onder Awb 02/34688, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Severein en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2003 in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 8 juli 2003