ECLI:NL:RBSGR:2003:AI1506

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-753031-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Timmermans
  • M. Moussault
  • J. Steeghs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake poging tot doodslag en diefstal door verenigde personen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 augustus 2003 een tussenvonnis gewezen in een strafzaak tegen de verdachte, die werd bijgestaan door zijn raadsman mr. Van Olffen. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag en diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft het beroep van de raadsman op noodweer en noodweerexces verworpen. De feiten van de zaak zijn als volgt: een vriend van de verdachte had een beeld gestolen uit een tuin en werd daarop aangesproken door het slachtoffer. Na het terugbrengen van het beeld greep het slachtoffer de vriend van de verdachte beet. De verdachte heeft hierop met een mes naar het slachtoffer gestoken, wat door de rechtbank als disproportioneel werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat het steken met het mes niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat de verdachte strafbaar is, omdat er geen strafuitsluitingsgronden zijn aangetoond. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, om een intakeprocedure te laten plaatsvinden bij een forensische kliniek voor psychotherapie, gezien de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft de stukken in handen gesteld van de officier van justitie voor verdere stappen.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(TUSSENVONNIS)
parketnummer 09-753031-03
rolnummer 0001
's-Gravenhage, 21 augustus 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende tussenvonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Haaglanden, P.C.S. JHvB De Sprang, unit 3.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 augustus 2003.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Van Olffen, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Steen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, alsmede tot terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.537,20 als voorschot en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder subsidiair eerste alternatief/ cumulatief en tweede alternatief/ cumulatief vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
De raadsman van verdachte heeft namens verdachte aangevoerd, dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer (exces) en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft gehandeld in een vlaag van verstandsverbijstering. Het slachtoffer had even tevoren gezegd dat hij geweld zou toepassen. Aan verdachte werd een mes gegeven. Inmiddels was er een lichte worsteling ontstaan tussen het slachtoffer en een vriend van verdachte. Naar de beleving van verdachte moest hij ingrijpen.
De rechtbank verwerpt het beroep van de raadsman op noodweer c.q. noodweer exces. Nadat een vriend van verdachte uit een tuin een beeld had gestolen, werd deze door [slachtoffer] daarop aangesproken en bevolen het beeld terug te brengen. Nadat dit was gebeurd, heeft [slachtoffer] de vriend beetgepakt. Verdachte heeft zich daarop met een mes naar [slachtoffer] begeven en hem gestoken. Voor dit gewapend ingrijpen was geen enkele aanleiding. Er was geen sprake van een noodweersituatie voor de vriend en het steken met het mes was disproportioneel. Nu er geen sprake was van noodweer, gaat ook het beroep op noodweerexces niet op.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting.
Bij de beraadslaging is de rechtbank gebleken dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest.
Over de persoonlijkheid van verdachte is schriftelijk gerapporteerd en geadviseerd door J.N.J. Smulders, psychiater, d.d. 16 juli 2003, en door drs. E.M. van Engers, GZ-psycholoog orthopedagoog, d.d. 10 juli 2003. Beiden deskundigen zijn van oordeel dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, maar komen gezien het gematigd verband tussen de stoornis en de telastgelegde feiten tot de conclusie dat de feiten verdachte licht verminderd toegerekend kunnen worden. De vrees voor herhaling van ernstige agressie wordt allerminst door hen uitgesloten en een zeer intensieve klinisch-psychiatrische behandeling gericht op persoonlijkheidsproblematiek, drugsverslaving en agressieregulatie wordt noodzakelijk geacht. Over de mogelijkheden om daadwerkelijk klinisch te worden opgenomen en behandeld blijkt echter niets.
Alvorens tot een beslissing te kunnen komen welke straf en/of maatregel moet worden opgelegd, acht de rechtbank het noodzakelijk dat er een intakeprocedure zal plaatsvinden bij Groot Batelaar (of een vergelijkbare behandelinstelling). De rechtbank zal derhalve de stukken in handen stellen van de officier van justitie teneinde de reclassering een intakeprocedure op te laten starten bij Groot Batelaar dan wel enig andere forensische kliniek voor psychotherapie.
De rechtbank zal om die reden het onderzoek heropenen en schorsen voor onbepaalde tijd.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder subsidiair eerste alternatief/ cumulatief en tweede alternatief/ cumulatief telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
poging tot doodslag;
en
diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd, doch niet langer dan drie maanden;
stelt de stukken in handen van de officier van justitie, opdat de reclassering (Parnassia) een intakeprocedure kan opstarten bij de forensische kliniek voor psychotherapie Groot Batelaar of een vergelijkbare kliniek;
opdat de reclassering hieromtrent nader rapporteert;
met bevel tot oproeping van verdachte en de benadeelde partij tegen het tijdstip van de nog nader te bepalen terechtzitting, met kennisgeving van dat tijdstip aan de raadsman.
De rechtbank schorst het onderzoek voor een langere dan de in artikel 282, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn, om de klemmende reden dat bedoeld onderzoek niet binnen een maand kan worden voltooid.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Moussault en Steeghs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Jansen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 augustus 2003.