Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Registratienummers: Awb 03/10337 en 03/10338
Datum uitspraak: 11 maart 2003
Uitspraak
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1970,
van Nigeriaanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. M.H.R. de Boer,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. Y. Kalden,
ambtenaar in dienst van de IND.
Het procesverloop
Op 14 februari 2003 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Bij besluit van 17 februari 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar.
Verzoeker heeft daartegen op 17 februari 2003 beroep ingesteld.
Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 17 februari 2003 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 februari 2003. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Th. Arts, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Tevens is er een Engelse tolk verschenen.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing.
4. Gezien de gronden van de hoofdzaak en het verzoek heeft de rechtsstrijd betrekking op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000 genoemde inwilligingsgronden.
5. Verzoeker behoort tot de Yoruba bevolkingsgroep en is christen. Hij stelt te vrezen voor vervolging door de Ogboni-gemeenschap omdat hij heeft geweigerd zijn vader op te volgen als „chief“ van het genootschap vanwege zijn geloof. Zijn vader en broer zijn reeds vermoord door dit genootschap. Verzoeker heeft naar aanleiding van de moord op zijn broer door het Ogboni-genootschap, aangifte gedaan bij de politie en verzocht om een onderzoek. Na deze aangifte is verzoeker door het genootschap ontvoerd en mishandeld. Op grond hiervan doet verzoeker eveneens een beroep op het traumatabeleid. Voorts verzoekt verzoeker een schadevergoeding op basis van de kosten van opvang in een opvangcentrum.
6. Verweerder stelt dat verzoekers problemen met het genootschap niet zijn gelegen in de geloofsovertuiging van verzoeker. Bovendien kan verzoeker zich aan zijn problemen onttrekken door zich elders in Nigeria te vestigen en kan hij zich voor bescherming tot de Nigeriaanse autoriteiten wenden. Verweerder verwijst hierbij naar het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 9 september 2002 waarin niet staat dat er geen bescherming wordt geboden door de Nigeriaanse autoriteiten. Daarom komt verzoeker evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
7. De rechter stelt allereerst vast dat de geloofwaardigheid van het relaas niet in geschil is nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat uitgegaan wordt van de geloofwaardigheid van het relaas. Dit betekent dat, ondanks het feit dat artikel 31, tweede lid onder f, van de Vw 2000 aan verzoeker wordt tegengeworpen, hiermee verzoekers relaas niet ongeloofwaardig wordt geacht.
8. Nu verweerder uitgaat van de geloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas speelt met name de vraag of de Nigeriaanse autoriteiten bereid en in staat zijn verzoeker bescherming te bieden en of verzoeker een vestigingsalternatief heeft in Nigeria.
9. Voor wat betreft de vraag of de Nigeriaanse autoriteiten bescherming kunnen bieden aan verzoeker overweegt de rechter als volgt. Blijkens het ambtsbericht van 9 september 2002 van de minister van Buitenlandse Zaken is het mogelijk dat iemand die zich aan de regels/riten van het genootschap onttrekt, problemen zal ondervinden, waartegen de autoriteiten weinig zullen kunnen ondernemen. De rechter is van oordeel dat hieruit weliswaar zou kunnen worden afgeleid dat er bescherming gegeven kan worden maar niet duidelijk is of de Nigeriaanse autoriteiten daadwerkelijk bescherming kunnen bieden. Uit informatie van de Immigration and Refugee Board van Canada, overgelegd door de gemachtigde van verzoeker als bijlagen bij de gronden van zijn beroep, blijkt dat volgens de Guardian verdwijningen, buitengerechtelijke moorden, inclusief religieuze moorden, steeds vaker voorkomen in Nigeria. Burgers doen vaak geen aangifte vanwege angst voor repercussies en degene die wel aangifte doen tegen de geheime genootschappen, krijgen vaak geen garantie tot bescherming van de politie. Voorts blijkt uit het door de gemachtigde van verzoeker overgelegde rapport van ACCORD/UNHCR van juni 2002, dat aangenomen wordt dat Ogboni-leden sterke contacten hebben bij officiële organisaties, zoals de politie en rechters. Uit de Country Assessment van de UK Home Office september 2002 blijkt dat het moeilijk is om betrouwbare informatie over het Ogboni-genootschap te krijgen omdat het een geheim genootschap is. Wel duidelijk is dat het Genootschap in Nigeria veel macht heeft en in staat is om zijn leden te bedreigen met de dood of andere sancties toe te passen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat het haar niet bekend is of het bestreden besluit op andere informatie dan het ambtsbericht van 9 september 2002 is gestoeld. Nu het ambtsbericht slechts summiere en niet eenduidige informatie verstrekt over de vraag of de Nigeriaanse autoriteiten bescherming kunnen bieden aan verzoeker, is de rechter van oordeel dat verweerders standpunt, dat verzoeker de bescherming van de Nigeriaanse autoriteiten heeft kunnen inroepen, niet berust op een zorgvuldig onderzoek naar de gang van zaken in Nigeria en althans een draagkrachtige motivering ontbeert.
10. Ingevolge C1/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) dient bij beantwoording van de vraag of verweerder een vestigingsalternatief heeft in Nigeria te worden bezien of in redelijkheid van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij zich naar elders in het land van herkomst begeeft omdat hij daar geen gevaar loopt en zijn veiligheid in dat gebied bestendig is. Voorts is van belang dat het gebied voor de vreemdeling toegankelijk en bereikbaar moet zijn. Ten slotte dient beoordeeld te worden of de vreemdeling een leven kan leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven niet als abnormaal zijn aan te merken.
11. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de in C1/3.3 van de Vc 2000 voorgeschreven beoordeling van de vraag of sprake is van een vestigingsalternatief. Het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 9 september 2002 geeft evenmin enig uitsluitsel nu niet aannemelijk wordt geacht dat de reikwijdte van het genootschap zich uitstrekt tot ver buiten het gebied waar de desbetreffende groep zich ophoudt maar algemene uitspraken hierover, blijkens hetzelfde ambtsbericht, evenwel moeilijk te doen zijn. Bovendien blijkt uit de door de gemachtigde van verzoeker overgelegde informatie van het Österreiches Rotes Kreuz van september 2002, dat Ogboni-genootschappen in eerste instantie op lokaal gebied handelen. Zij zijn echter via hun netwerken in staat om een gezocht persoon te vinden. Blijkens het rapport van Accord/UNHCR van juni 2002 kan het genootschap, door hun invloedrijke netwerk, een lid volgen buiten zijn gebied naar een andere plaats in Nigeria en zelfs helemaal volgen tot in Europa. Verweerder heeft derhalve het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd nu zij zich enkel gebaseerd heeft op informatie uit het bovengenoemde ambtsbericht, welke de vraag of sprake is van een vestigingsalternatief niet eenduidig beantwoordt.
12. Nu niet is gebleken dat verweerder aan het bestreden besluit andere informatie ten grondslag heeft gelegd dan het ambtsbericht van 9 september 2002 is de rechter van oordeel dat verweerder niet op juiste gronden tot zijn oordeel heeft kunnen komen dat verzoeker bescherming zou kunnen krijgen van de Nigeriaanse autoriteiten dan wel dat er een vestigingsalternatief voor verzoeker voorhanden zou zijn. Verweerder heeft het bestreden besluit derhalve onvoldoende gemotiveerd.
13. Het beroep is derhalve gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste (artikel 3.46 van de Awb). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. Verzoeker heeft de rechter bij brief van 25 februari 2003 verzocht verweerder tot vergoeding van de schade te veroordelen van begroot € 150 per dag, dan wel een nader te bepalen bedrag op basis van de kosten per dag van opvang in een opvangcentrum, met ingang van 18 februari 2003, tot de dag dat verzoeker tot de centrale opvang zal worden toegelaten. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker het verzoek om schadevergoeding beperkt tot € 32,69 per dag. Niet vastgesteld kan echter worden wat de exacte omvang van de schade is die verzoeker heeft geleden als gevolg van het feit dat hij geen centrale opvang meer heeft.
15. Ter zitting heeft verweerder verklaard geen reactie te hebben op het verzoek tot schadevergoeding.
16. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:73, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. Daarvoor zijn in beginsel gronden nu het bestreden besluit wordt vernietigd omdat de rechter van oordeel is dat de aanvraag van verzoeker niet op zorgvuldige wijze binnen 48 procesuren kon worden afgedaan. Omdat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd voortvloeit uit de onzorgvuldige wijze waarop verweerder de aanvraag binnen de AC-procedure heeft afgewezen, komt zij in beginsel voor vergoeding in aanmerking.
17. De exacte omvang van de schade is thans nog onduidelijk.
De rechter acht het wenselijk tot een spoedige, rechterlijke afronding van de procedure te komen. Daarom bestaat aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:73, tweede lid, van de Awb. Verweerder kan zijn standpunt in die procedure inbrengen.
18. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling, te weten: één punt voor het verzoekschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en één punt voor het beroepschrift. Aangezien er van mag worden uitgegaan dat de gevraagde toevoegingen verleend zullen worden, dienen de vergoedingen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb betaald te worden aan de griffier.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het besluit van 17 februari 2003;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker in verband met de behandeling van het beroep ten bedrage van € 322,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan verzoeker;
bepaalt dat ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding het onderzoek wordt heropend; in dit kader wordt verzoeker in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een onderbouwd en zo mogelijk van bewijsstukken voorziene opgave van de geleden schade over te leggen, onder toezending van een afschrift aan verweerder, waarna verweerder binnen een termijn van vier weken zijn standpunt ter zake dient kenbaar te maken, onder toezending van een afschrift aan de gemachtigde van verzoeker;
wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af;
veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek ad € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2003 in tegenwoordigheid van mr. E.G.M. Seelen als griffier.
de griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden: 13 maart 2003