ECLI:NL:RBSGR:2003:AI1553

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 02/1166
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.S.W. Holtrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van eiseres aan de Verenigde Staten en de gevolgen van staatloosheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 augustus 2003 uitspraak gedaan in een kort geding over de uitlevering van eiseres aan de Verenigde Staten. Eiseres, die gedetineerd is in Nederland, heeft zich verzet tegen haar uitlevering op basis van verschillende argumenten, waaronder de stelling dat de straf die haar in de VS te wachten staat onmenselijk hoog is en dat haar staatloosheid zou leiden tot langdurige scheiding van haar minderjarige kinderen. De gedaagde, de Staat der Nederlanden, heeft echter aangevoerd dat de uitlevering niet in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat een hoge straf op zich niet kan worden aangemerkt als foltering of onmenselijke behandeling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar staatloosheid een belemmering vormt voor uitlevering, en dat de gedaagde in redelijkheid tot uitlevering heeft kunnen besluiten. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de belangen van Nederland om zijn verdragsverplichtingen na te komen, zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 28 augustus 2003,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 02/1166 van:
[eiseres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Breda,
mede in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger
van haar minderjarige kinderen [zoon van eiseres] en [zoon van eiseres],
ten tijde van de inleidende dagvaarding beiden verblijvende te Almere,
eiseres,
procureur : voorheen mr. W. Taekema, thans mr. J.W. Zanoli,
advocaat mr. B.J. Tieman te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Het Ministerie van Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. W. Heemskerk.
1. Het verloop van de procedure
In de onderhavige zaak -die eerder is behandeld op 31 oktober 2002- is tussen partijen op 27 november 2002 een tussenvonnis gewezen. In dat vonnis (een kopie is aangehecht) is gedaagde -kort gezegd- in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen te verschaffen over de in de overwegingen van dat vonnis onder 3.5. vermelde punten.
Nadat gedaagde in hoger beroep was gekomen van het tussenvonnis heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 10 juli 2003 het tussenvonnis vernietigd en de zaak teruggewezen naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank ter verdere behandeling en/of afdoening.
Bij brief van 15 juli 2003 heeft de raadsman van eiseres verzocht om voortgezette behandeling van de zaak. Vervolgens hebben partijen ter zitting van 29 juli 2003 hun standpunten nader toegelicht.
2. De beoordeling van het geschil
2.1. De vraag is of gedaagde in redelijkheid tot uitlevering van eiseres heeft kunnen beslissen. De grenzen voor de beantwoording van die vraag zijn na de overwegingen van het gerechtshof in voormeld arrest nader bepaald. In rechtsoverweging 19 van het arrest is overwogen op welk deel van de vraag nog geen antwoord kon worden gegeven. In verband daarmee heeft het hof de zaak teruggewezen. Die nadere begrenzing wordt thans geëerbiedigd.
2.2. Eiseres heeft allereerst betoogd dat er in deze zaak sprake is van disproportionele vervolgingsdrang door de Verenigde Staten (VS.). In dit verband heeft zij erop gewezen dat zij slechts wordt verdacht van diefstallen in winkels. Gedaagde heeft als verweer daartegen aangevoerd dat vooropgesteld dient te worden dat Nederland verplicht is op grond van artikel 1 van het hier toepasselijke Nederlands-Amerikaanse Uitleveringsverdrag van 24 juni 1980 om aan een Amerikaans uitleveringsverzoek gevolg te geven, tenzij uit een verdrag of uit de Uitleveringswet dwingend het tegendeel volgt. Gesteld noch gebleken is dat de door eiseres gestelde disproportionele vervolgingsdrang een weigeringsgrond in de zin van dit verdrag of deze wet oplevert.
2.3. Eiseres heeft gesteld dat uitlevering in strijd is met artikel 3 EVRM omdat de straf die haar in de VS. te wachten staat onmenselijk hoog is. Gedaagde heeft daartegen aangevoerd dat een mogelijk hoge straf niet kan worden aangemerkt als foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing als bedoeld in artikel 3 EVRM.
Het bestaan van verschillende normen omtrent de strafmaat van bepaalde feiten tussen de bij een uitleveringsverdrag aangesloten staten staat in zijn algemeenheid niet aan uitlevering in de weg. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zulks in haar geval anders is.
2.4. Eiseres heeft ter zitting van 31 oktober 2002 onder meer gesteld dat er in de VS. na oplegging van een gevangenisstraf de mogelijkheid van onbeperkte vreemdelingendetentie bestaat. Blijkens stukken, door gedaagde overgelegd na de zitting van 31 oktober 2002, kent het Amerikaanse vreemdelingenrecht de mogelijkheid van onbeperkte vreemdelingendetentie van (on)uitzetbare vreemdelingen niet. Eiseres heeft ter zitting van 29 juli 2003 erkend dat gedaagde op dit punt het gelijk aan zijn zijde heeft omdat een regeling over vreemdelingendetentie van onbeperkte duur door het United States Supreme Court is vernietigd. Eiseres heeft vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat haar vrees voor toekomstige regelingen in de VS. die vreemdelingendetentie van onbeperkte duur wel mogelijk zouden kunnen maken, gerechtvaardigd is.
2.5. Eiseres heeft gesteld dat haar staatloosheid tot gevolg heeft dat zij bij uitlevering naar de VS. lange tijd van haar familie gescheiden zal zijn. Gedaagde heeft wat dit betreft aangevoerd dat eiseres van onbekende nationaliteit is en niet op voorhand staatloos. In dit verband heeft gedaagde gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, sector bestuursrecht, van 1 november 2001 waarbij het beroep van eiseres op staatloosheid is verworpen. Daartoe werd onder meer overwogen dat niet is gebleken dat eiseres enige poging heeft ondernomen om de Bulgaarse nationaliteit en een Bulgaars paspoort te (her)krijgen.
Thans is gesteld noch gebleken dat eiseres voormelde poging nadien wel heeft ondernomen. Het is dus niet uitgesloten te achten dat eiseres -zo zij al geen eigen nationaliteit heeft- al dan niet vanuit de VS. met succes die nationaliteit kan verkrijgen. De niettemin door eiseres thans gestelde staatloosheid kan alleen al daarom niet in de weg staan aan uitlevering aan de VS.
2.6. Eiseres heeft minderjarige kinderen. Vaststaat daarom dat uitlevering voor haar een inmenging in haar recht op gezinsleven vormt. Gedaagde heeft evenwel aangevoerd dat er in dit geval feiten en omstandigheden zijn die deze inmenging kunnen rechtvaardigen. In dit verband heeft gedaagde er onweersproken op gewezen dat eiseres in 1999 -om vervolging in de VS. te ontlopen- Nederland is ingereisd zonder verblijfstitel en zonder een concreet uitzicht daarop, en heeft zij zichzelf hierdoor in de situatie gebracht waarin zij nu verkeert. Daarbij heeft gedaagde er onder meer op gewezen dat inmenging gerechtvaardigd is gelet op het belang van Nederland om zijn verdragsverplichtingen na te komen.
Naar voorlopig oordeel zijn de door gedaagde aangegeven omstandigheden voldoende om de gestelde inmenging te kunnen rechtvaardigen. Voorop staat dat aan de uitlevering van eiseres altijd bezwaren kunnen kleven van feitelijke scheiding van gezinsleven. Maar dat is niet ongerechtvaardigd te noemen. Van belang hierbij is dat opvang voor de minderjarige kinderen van eiseres in Nederland gewaarborgd is.
2.7. Eiseres heeft ter zitting van 29 juli 2003 opnieuw het vertrouwensbeginsel in het geding gebracht. Gelet op bovenvermelde uitspraak van het gerechtshof van 10 juli 2003 behoeft dit beginsel, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 2.1. is overwogen, in deze zaak thans geen bespreking meer.
2.8. De stelling van eiseres dat de lange duur van haar uitleveringsdetentie in de weg staat aan uitlevering naar de VS. slaagt niet. Het vertrouwensbeginsel staat nu eenmaal in de weg aan een beoordeling vooraf van de te verwachten straf, in dit geval van de aan eiseres in de VS. ten laste gelegde feiten. Overigens, de omstandigheid dat de uitleveringsdetentie (bij beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch per 14 juni 2003 geschorst) omstreeks twee jaren heeft geduurd, hangt voor een niet onbelangrijk deel samen met het feit dat eiseres zich in twee instanties heeft verzet tegen haar uitlevering. De relatief lange duur van de uitleveringsdetentie kan daarom op zich in deze zaak geen reden zijn te oordelen dat gedaagde niet in redelijkheid tot uitlevering van eiseres kan beslissen. Gedaagde heeft hierbij aangevoerd dat, hoewel er op dit punt geen verdragsrechtelijke verplichting bestaat, in het algemeen geldt dat bij een uiteindelijke straf aftrek van uitleveringsdetentie wordt toegepast.
2.9. Eiseres heeft nog gesteld dat recente ontwikkelingen in de weg staan aan uitlevering. Daarbij heeft zij erop gewezen dat justitie in de VS met medeverdachten van eiseres een deal heeft gesloten die tot strafvermindering heeft geleid, en dat zulks wellicht voor eiseres ook perspectief biedt. Gedaagde heeft hierover aangevoerd dat uit inlichtingen van de Amerikaanse autoriteiten is gebleken dat 'plea offers' vooralsnog bij medeverdachten van eiseres niet hebben geleid tot 'plea agreements'. Wat hiervan zij: nu eiseres zelf heeft aangegeven dat van de zijde van het Openbaar Ministerie in de VS. wordt gesteld dat een plea agreement vanuit Nederland niet mogelijk is, wordt in de door eiseres geschetste recente ontwikkelingen geen aanleiding gezien de vordering van eiseres toe te wijzen.
2.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat gedaagde in redelijkheid tot uitlevering van eiseres heeft kunnen beslissen en dat daarom de vordering moet worden afgewezen. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.259,50, waarvan € 205,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Holtrop en uitgesproken ter openbare zitting van 28 augustus 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
AB
3
KG 02/1166