RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: AWB 02/45671 OVERIO C
uitspraak: 31 juli 2003
inzake: A,
geboren op [...] 1978,
mede namens haar minderjarig kind,
burger van de Unie van Servië en Montenegro,
IND dossiernummer: 9910.31.8011,
eiseres,
gemachtigde: mr. K.J. Meijer, advocaat te Sint Annaparochie,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Wildeboer, werkzaam bij de IND.
1.1 Op 31 oktober 1999 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij beschikking van 6 april 2000 heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard en ambtshalve beslist eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
1.2 Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 27 oktober 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 21 november 2000 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank, zittingsplaats Arnhem, tegen deze beschikking. De rechtbank heeft dit beroep is bij uitspraak van 8 november 2001 (nr. Awb 00/72275) gegrond verklaard.
1.4 Verweerder heeft vervolgens eiseres op 25 maart 2002 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord door een ambtelijke commissie. Bij beschikking van 27 mei 2002 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
1.5 Hiertegen heeft eiseres bij beroepschrift van 13 juni 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 juni 2003. Eiseres is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Zij behoort tot de Roma bevolkingsgroep en is hierom in haar land gediscrimineerd en bedreigd door de politie. Haar paspoort is ook in 1998 door de politie afgenomen, waarbij haar te verstaan werd gegeven dat zij het land moest verlaten. Eiseres heeft voorts problemen ondervonden met haar (ex)man. De politie wilde haar niet helpen met deze problemen. Op 17 oktober 1999 heeft zij haar land definitief verlaten.
2.2 Verweerder heeft in de bestreden beschikking onder meer overwogen dat eiseres er niet in geslaagd is om aannemelijk te maken dat zij vanwege de ontvoering door haar (ex)man niet kon verschijnen voor een nader gehoor nu die problemen van latere datum zijn. Verweerder acht ook niet aannemelijk dat zij persoonlijk in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten in haar land. Volgens verweerder is voorts geen sprake geweest van een acute vluchtsituatie ten tijde van haar vertrek op 17 oktober 1999. Van een onhoudbare situatie vanwege discriminatie is niet gebleken. Een beroep op de algemene situatie is niet voldoende voor vluchtelingschap. Het blijft ook voor verantwoordelijkheid van eiseres dat zij nimmer de bescherming van de (hogere) autoriteiten heeft ingeroepen.
2.3 Eiseres stelt zich in beroep onder meer op het standpunt dat zij weldegelijk aannemelijk heeft gemaakt dat zij buiten haar schuld niet is verschenen om op 20 maart 2000 nader te worden gehoord. Zij is van mening dat zij als vluchteling dient te worden aangemerkt nu zij in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten. Eiseres bestrijdt voorts het standpunt van verweerder dat geen sprake zou zijn van een acute vluchtsituatie ten tijde van haar vertrek. Zij had echter niet eerder de mogelijkheid om te vertrekken. Wel heeft zij getracht de bescherming in te roepen van de autoriteiten bij het SUP in Belgrado maar met haar klacht is nooit wat gedaan. De problemen met haar (ex)man moeten ten slotte ook niet worden onderschat.
2.4 Verweerder volgt blijkens het verweerschrift thans wel de stelling van eiseres dat zij buiten haar schuld niet kon verschijnen voor het nader gehoor; omdat zij echter alsnog door een ambtelijke commissie is gehoord, is zij niet in haar processuele belangen geschaad.
Beoordeling van het beroep
2.5 Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
2.6 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij zal, gelet op artikel 118, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (hierna te noemen: Vw), de wijze waarop de bestreden beschikking tot stand is gekomen worden getoetst aan de hand van het recht zoals dat tot 1 april 2001 gold.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat verweerder na de uitspraak van 11 oktober 2001 ten onrechte heeft afgezien van het houden van een nader gehoor. Eiseres is buiten haar schuld niet voor het nader gehoor van 20 maart 2000 verschenen. Dat is ook niet langer in geschil. Weliswaar is zij wel gehoord door een ambtelijke commissie, maar zo'n hoorzitting kan een nader gehoor niet vervangen. Immers, een nader gehoor is bij uitstek de gelegenheid waarbij met de vreemdeling het rapport van het eerste gehoor wordt doorgenomen en waarbij deze in de gelegenheid wordt gesteld uitgebreid het asielrelaas op tafel te leggen en dit relaas naar aanleiding van vragen van de IND te verduidelijken of nader te onderbouwen. Het horen door de ambtelijke commissie dient een ander doel, namelijk de vreemdeling in de gelegenheid stellen het bezwaarschrift nog eens toe te lichten en hem of haar daarover vragen te stellen.
2.8 Bij de vaststelling van de feiten met betrekking tot het relaas van een vreemdeling door verweerder spelen de rapporten van gehoor een essentiële rol. Nu de rechtbank, gelet op de vaste jurisprudentie, ten aanzien van de vaststelling en de beoordeling van de feiten een zeer terughoudende toets toekomt, moet zij er steeds op kunnen vertrouwen dat de feitenvergaring en de feitenvaststelling zorgvuldig hebben plaatsgevonden. Nu verweerder na de uitspraak van 11 oktober 2001 heeft afgezien van het alsnog houden van een nader gehoor, is de rechtbank van oordeel dat deze zorgvuldigheid in het geval van eiseres bij verweerder heeft ontbroken.
2.9 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde beginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid en genomen. Verweerder zal opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
2.10 Op grond van artikel 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten van eiseres € 644,= (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt € 322,=, gewicht van de zaak: gemiddeld), terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,=, door de Staat der Nederlanden te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2003, in tegenwoordigheid van R.H. Wolfslag als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 1 augustus 2003