RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 4 september 2003,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 03/974 van:
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. W. Taekema,
advocaat mr. J. Vlug te Deventer,
de Staat der Nederlanden (de Minister van Defensie, de Staatssecretaris van Defensie en Luitenant-Generaal M.L.M. Urlings in zijn hoedanigheid van Bevelhebber der Landstrijdkrachten),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. J.J. van der Helm.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 augustus 2003 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eisers hebben beiden de Elementaire Commando Opleiding gevolgd en met goed gevolg afgesloten. Op grond hiervan zijn zij gerechtigd tot het dragen van de zogenaamde "groene baret". Eisers zijn niet meer in actieve dienst.
1.2. Na de derde dinsdag in september 2003 zal een aanvang worden gemaakt met de invoering van een nieuw dagelijks tenue en gelegenheidstenue voor alle militairen van de Koninklijke Landmacht. Van de nieuwe tenues maakt, behoudens enkele uitzonderingen, een groene baret deel uit, de zogenaamde "KL-baret algemeen".
1.3. De invoering van de nieuwe tenues vormt het sluitstuk van een besluitvormingsproces dat reeds in 1996 een aanvang heeft genomen.
1.4. In verband met de invoering van de nieuwe tenues voor militairen van de Koninklijke Landmacht zal het Voorschrift Tenuen voor militairen van de Koninklijke Landmacht, dat is gebaseerd op artikel 134 van het Algemeen militair ambtenarenreglement, worden aangepast.
1.5. Van het besluit tot invoering van de nieuwe tenues is melding gemaakt in de augustus/september 2002-editie van het personeelsblad van de Koninklijke Landmacht genaamd "Flex" alsmede op het Intranet van de Koninklijke Landmacht.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eisers vorderen - zakelijk weergegeven - gedaagde te verbieden de voorgenomen groene baret in te voeren als onderdeel van het dagelijks tenue van de Koninklijke Landmacht.
Daartoe voeren eisers het volgende aan.
De groene baret van het Korps Commandotroepen, welk Korps nationaal en internationaal als een elite-eenheid wordt beschouwd, is een onderscheidingsteken dat verdiend moet worden. Slechts diegenen die de fysiek en mentaal zware Elementaire Commando Opleiding succesvol hebben afgesloten, zijn gerechtigd de groene baret te dragen. Door het nieuwe tenue van de militairen van de Koninklijke Landmacht te voorzien van een groene baret (die qua kleur nauwelijks verschilt van de groene baret van het Korps Commandotroepen) handelt gedaagde onrechtmatig jegens eisers. Het nieuwe tenue-voorschrift is in strijd met de binnen de krijgsmacht geldende ongeschreven, op traditie berustende regel die de baretkleur groen exclusief reserveert voor leden van het Korps Commandotroepen. Voorts zijn de leiding van het Korps, de Commandostichting, de Traditieraad van het Korps en de verenigingen van oud-commando's en veteranen niet bij de besluitvorming betrokken. Zij zijn pas in mei 2003 van het besluit tot invoering van het nieuwe tenue op de hoogte gekomen. Eisers hebben een spoedeisend belang bij de door hen gevraagde voorziening, nu het nieuwe tenue-voorschrift op zeer korte termijn zal worden ingevoerd.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eisers leggen aan hun vordering onrechtmatig handelen van gedaagde ten grondslag. Hiermee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval die in kort geding - gegeven.
3.2. Gedaagde heeft aangevoerd dat eisers niet in hun vordering kunnen worden ontvangen, nu zij bij toewijzing daarvan geen rechtens te respecteren belang hebben. Dit verweer treft geen doel. Eisers, die gerechtigd zijn tot het dragen van de groene baret van het Korps Commandotroepen, hebben belang bij een oordeel over de rechtmatigheid van de nog in te voeren regelgeving die betrekking heeft op de nieuwe tenues voor (vrijwel alle) militairen van de Koninklijke Landmacht, nu van deze tenues ook een groene baret onderdeel uitmaakt. Dat dit belang een immaterieel belang is, maakt dit niet anders.
3.3. Eisers hebben ook een spoedeisend belang bij hun vordering, nu vaststaat dat met het uitleveren van de nieuwe tenues voor de militairen van de Koninklijke Landmacht op korte termijn een aanvang zal worden gemaakt. Eisers kunnen dus in hun vordering worden ontvangen.
3.4. Het kader voor de materiële beoordeling van het onderhavige geschil wordt gevormd door vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, inhoudende dat de rechter de vaststelling en uitvoering van lagere regelgeving onrechtmatig kan oordelen op de grond dat sprake is van willekeur in dier voege dat het desbetreffende overheidsorgaan, in aanmerking genomen de belangen die aan dit orgaan ten tijde van de totstandbrenging van het voormelde uitvoeringsbesluit bekend waren of behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot de desbetreffende regelgeving is kunnen komen. Bij deze toetsing dient de rechter, aldus de Hoge Raad, de nodige terughoudendheid te betrachten. In kort geding geldt voor een dergelijke onrechtmatigheid bovendien de eis dat de betreffende regelgeving onmiskenbaar onverbindend moet zijn.
3.5. Eisers hebben allereerst betoogd dat de binnen de krijgsmacht bestaande ongeschreven rechtsregel, die inhoudt dat uitsluitend de (oud-)leden van het Korps Commandotroepen gerechtigd zijn een groene baret te dragen, voor dient te gaan op het nieuwe Voorschrift Tenuen voor militairen van de Koninklijke Landmacht. Het bestaan van een dergelijke ongeschreven rechtsregel, die zou inhouden dat geen enkel ander onderdeel binnen de krijgsmacht een baret met een groene kleur zou mogen dragen, hebben eisers echter niet aannemelijk gemaakt. Van belang in dit verband is dat eisers de stelling van gedaagde dat de militairen van het Garderegiment Grenadiers en Jagers en de militairen van het Regiment Limburgse Jagers, onderdelen van de Koninklijke Landmacht, bij hun ceremoniële tenue ook een groene baret dragen, niet hebben weersproken.
3.6. De onrechtmatigheid van het handelen van gedaagde is er volgens eisers voorts in gelegen dat gedaagde het Korps Commandotroepen en de organisaties waarin commando's en oud-commando's zich hebben verenigd, onvoldoende heeft betrokken bij het besluitvormingsproces dat heeft geleid tot de binnenkort in te voeren regelgeving en gedaagde ook anderszins met de belangen van het Korps en die organisaties onvoldoende rekening heeft gehouden.
3.7. Vooropgesteld moet worden dat een overheidsorgaan in het proces van besluitvorming dat voorafgaat aan het vaststellen van nieuwe regelgeving, de belangen van personen, organisaties en instellingen die bij die regelgeving direct en indirect, betrokken (kunnen) zijn, in het oog dient te krijgen en te houden. Het komt de zorgvuldigheid van de besluitvorming ten goede indien het betreffende overheidsorgaan de belanghebbenden over zijn voornemen tot invoering van nieuwe regelgeving raadpleegt en hierover met hen in overleg treedt. Een verplichting daartoe bestaat echter niet.
3.8. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat het Korps Commandotroepen en eerdergenoemde (belangen)organisaties niet actief zijn betrokken bij de besluitvorming die is voorafgegaan aan het ontwerp van de nieuwe tenues voor militairen van de Koninklijke Landmacht en de vaststelling van het aangepaste Voorschrift Tenuen voor militairen van de Koninklijke Landmacht. Dat de Commandant van het Korps Commandotroepen reeds in een vroeg stadium van het besluit tot invoering van de nieuwe tenues op de hoogte is gesteld, is niet komen vast te staan. Gedaagde heeft dit wel bepleit, maar eisers hebben dit, gemotiveerd, betwist.
3.9. Gelet op de door gedaagde niet betwiste reputatie van het Korps Commandotroepen en de belangrijke rol die binnen dat Korps aan de groene baret wordt toegekend, had raadpleging van het Korps en de belangenorganisaties in de rede gelegen. Niettemin kan niet gezegd worden dat gedaagde, door dit achterwege te laten, onrechtmatig heeft gehandeld jegens het Korps, die organisaties en eisers in het bijzonder, laat staan dat gezegd kan worden dat op die grond het nieuwe Voorschrift onmiskenbaar onverbindend is. Voor genoemd oordeel is het volgende redengevend. De invoering van de nieuwe tenues is, en eisers hebben dit niet weersproken, uitgebreid besproken binnen de Traditie Commissie van de Koninklijke Landmacht. Uit de overgelegde brief d.d. 1 augustus 2002 van de voorzitter van die Commissie blijkt dat genoemde Commissie zich bewust was van de mogelijke gevoeligheid van de wijzigingsvoorstellen. Aan het besluit tot invoering van de nieuwe tenues is voorts de nodige ruchtbaarheid gegeven. Tenslotte is van belang dat de kleur van de baret die onderdeel uitmaakt van de nieuwe tenues van de Koninklijke Landmacht afwijkt van de kleur van de baret van het Korps Commandotroepen (laatstgenoemde baret is veel lichter van kleur) en deze afwijking zodanig is dat beide baretten van elkaar zijn te onderscheiden. Dat de kleuren door het gebruik van de baretten mogelijk "dichter bij elkaar kunnen komen te liggen", kan hieraan niet afdoen.
3.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen.
3.11. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 908,--, waarvan € 205,-- aan griffierecht
Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.