ECLI:NL:RBSGR:2003:AJ0182

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 03/1028
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod ten uitvoerlegging arrest en onmiddellijke invrijheidstelling

In deze zaak vordert eiser, na wijziging van eis, dat gedaagde wordt verboden het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage ten uitvoer te leggen. Subsidiair vraagt eiser om gedaagde te verbieden het arrest verder ten uitvoer te leggen totdat er een beslissing is genomen op het door eiser ingediende gratieverzoek. Eiser stelt dat hij mag vertrouwen op een toezegging van de officier van justitie, mr. H.M. Vos, die in 1992 heeft aangegeven dat het openbaar ministerie afziet van de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Eiser wijst op het lange tijdsverloop van bijna vijftien jaar voordat tot tenuitvoerlegging werd overgegaan, wat zijn vertrouwen in de toezegging versterkt.

De rechtbank oordeelt dat de brief van 16 maart 1992 niet als een gerechtvaardigd vertrouwen kan worden beschouwd, omdat de inhoud van de brief onbevoegd is gedaan en in strijd met de wet. De rechtbank stelt vast dat het recht tot tenuitvoerlegging van het arrest nog niet is vervallen en dat artikel 6 EVRM niet van toepassing is op de fase van tenuitvoerlegging. Eiser heeft ook geen gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen aan zijn uitlatingen in het tijdschrift Quote en zijn gratieverzoek van 3 september 2003.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er nader onderzoek moet plaatsvinden naar de brief van 16 maart 1992 en de omstandigheden eromheen. De rechtbank gelast gedaagde om een onderzoek te doen naar de gang van zaken rond het dossier, inclusief de executiekaart. Eiser wordt opgedragen om de brief en de envelop ter beschikking te stellen voor dit onderzoek. De voorzieningenrechter beveelt gedaagde om eiser in afwachting van de resultaten van het onderzoek onmiddellijk in vrijheid te stellen, onder de voorwaarde dat eiser in Nederland blijft en zijn reisdocumenten ter beschikking stelt. De zaak wordt aangehouden voor een nadere zitting op 27 november 2003.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 8 september 2003,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 03/1028 van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. G.M. Boonman,
advocaat mr. G. Spong te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Justitie)
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. W. Heemskerk.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 4 september 2003 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser is bij arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage op 3 december 1985 wegens overtreding van artikel 225, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar.
1.2. Dit arrest is door de verwerping van het daartegen ingestelde cassatieberoep op 24 november 1987 onherroepelijk geworden.
1.3. Naar aanleiding van een door eiser, bijgestaan door mr. M. Moszkowicz Sr., op 27 november 1987 ingesteld gratieverzoek is een deel van de straf, te weten zes maanden, bij Koninklijk besluit van 14 oktober 1988 kwijtgescholden.
1.4. Op 29 mei 1989 heeft eiser een tweede gratieverzoek ingediend dat bij beschikking van 14 december 1989 werd afgewezen.
1.5. Op 5 mei 1988 heeft eiser een klacht ingediend bij de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens te Straatsburg ter zake van schending van artikel 6 EVRM, welke klacht op 17 april 1991 door de Europese Commissie niet ontvankelijk is verklaard.
1.6. Eiser is bij brief van 13 juli 1989 opgeroepen om zich op 16 augustus 1989 te melden teneinde zijn gevangenisstraf te ondergaan. Eiser heeft zich op genoemde datum niet gemeld.
1.7. Naar aanleiding van een tweede oproep d.d. 15 februari 1990 aan eiser om op 21 maart 1990 zijn straf te ondergaan heeft mr. P.J. Baauw, advocaat te Utrecht, bij brief van 1 maart 1990 namens eiser aan de advocaat-generaal, mevrouw mr. J.C.M. Couzijn, verzocht om uitstel van executie hangende de uitkomst van de procedure in Straatsburg. Dit verzoek werd afgewezen bij brief van 19 maart 1990.
1.8. Bij brief van 20 maart 1990 heeft mr. W.F. van der Griend, advocaat te Rotterdam, aan de gevangenis Groot Bankenbosch laten weten dat eiser niet in staat is zich op 21 maart 1990 te melden in verband met zijn slechte gezondheidstoestand.
1.9. Bij brief van 16 mei 1990 heeft eiser zich gewend tot mr. H.M. Vos, indertijd (executie-)officier van justitie te Den Haag, met de vraag of er mogelijkheden waren om zijn gevangenisstraf om te zetten in een andere strafvorm.
1.10. Bij brief van 23 mei 1990 heeft mr. Couzijn aan mr. Van der Griend laten weten dat zij opdracht heeft gegeven eiser in verband met de executie van de hem opgelegde straf te laten signaleren.
1.11. Eiser is op 1 september 2003 aangehouden ter fine van executie van de voormelde straf.
1.12. Eiser heeft op 3 september 2003 een verzoek tot gratie ingediend.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -zakelijk weergegeven en na wijziging van eis bij akte -:
gedaagde te verbieden het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage ten uitvoer te leggen, subsidiair gedaagde te verbieden het bedoelde arrest verder ten uitvoer te leggen voordat op het door eiser ingediende gratieverzoek is beslist, en
gedaagde te bevelen eiser onmiddellijk in vrijheid te stellen.
Daartoe voert eiser het volgende aan.
De officier van justitie, mr. H.M. Vos, heeft hem bij brief van 16 maart 1992 doen weten dat van de zijde van het openbaar ministerie wordt afgezien van de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Eiser is van mening dat hij mag vertrouwen op deze toezegging. Dat de betreffende toezegging niet nader is gemotiveerd doet daaraan niet af.
Voornoemde omstandigheid wordt versterkt door het feit dat gedaagde een tijdsverloop van nagenoeg vijftien jaar heeft laten verlopen voordat werd overgegaan tot tenuitvoerlegging van het arrest.
Gedaagde voert - kort samengevat- het volgende verweer.
Eiser kan en mag aan de brief van 16 maart 1992 geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aangezien hij -evenmin als het openbaar ministerie - enig idee heeft over de aanleiding voor die brief. De brief bevat bovendien een toezegging die onbevoegd is gedaan en ook in strijd is met de wet.
Het recht tot tenuitvoerlegging van het arrest is nog niet vervallen. Artikel 6 EVRM ziet niet op de fase van tenuitvoerlegging.
Eiser heeft ook nimmer op een dergelijk verval vertrouwd gezien zijn uitlatingen in het tijdschrift Quote en zijn gratieverzoek van 3 september 2003.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering stelt gedaagde dat het niet hoogst waarschijnlijk is dat het (derde) gratieverzoek wordt toegewezen.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Ter beoordeling is de vraag of de brief van 16 maart 1992 moet worden beschouwd als een toezegging, waarop eiser mocht vertrouwen.
Voor de beantwoording van voorgaande vraag is meer duidelijkheid omtrent de omstandigheden rond de brief van 16 maart 1992 gewenst. Weliswaar erkent gedaagde dat de brief voor echt gehouden moet worden doch anderzijds wijst hij erop dat de brief niet alleen geen context maar ook enkele wonderlijke aspecten kent.
3.2. In dit kader dient nader onderzoek plaats te vinden naar de brief en de enveloppe, waarin de brief verstuurd zou zijn. Ook onderzoek naar de gang van zaken in 1992 en de aantekening op de executiekaart is geïndiceerd. Ten slotte valt op dat de betrokken officier van justitie niet ter zitting aanwezig was, hoewel zijn verklaring essentieel is. Dat hij gehoord wordt is dan ook tevens nodig.
3.3. Gezien het te verwachten verstrekkend karakter van een voorlopige voorziening in de onderhavige zaak waar de executie van de straf in oktober 2004 verjaart en bovendien de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van het overheidsapparaat ter discussie staat, acht de voorzieningenrechter het gewenst om een nadere zitting te houden waar voornoemde informatie aan de orde kan komen.
3.4. Het voorgaande kan echter niet zo ver gaan dat eiser in afwachting van die nadere zitting gedetineerd blijft. Waar een in de huidige fase van de procedure voor echt te houden toezegging van de officier van justitie ter tafel ligt moet het er in afwachting van het nadere onderzoek voor gehouden worden dat die toezegging gehonoreerd moet worden. Wel dient voorkomen te worden dat eiser zich te zijner tijd aan eventuele executie van de straf onttrekt.
Daartoe zal hem de voorwaarde opgelegd worden in Nederland te blijven, waartoe hij zijn reisdocumenten als paspoort en/of identiteitskaart aan gedaagde ter beschikking dient te stellen.
3.5. Gezien de aan eiser te stellen voorwaarden voor zijn invrijheidstelling zal aanhouding voor een bepaalde tijd plaatsvinden. Gedaagde dient de hiervoor bedoelde informatie tijdig vóór de nadere zitting aan de voorzieningenrechter en de wederpartij toe te zenden.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Alvorens te beslissen over het gevorderde:
I. Gelast gedaagde
1. een deskundige opdracht te geven tot het onderzoeken van de brief van 16 maart 1992 en de enveloppe en te rapporteren ten aanzien van de volgende vragen:
a. Zijn er bijzonderheden op te merken over de echtheid van de handtekening en de daarboven gestelde tekst?
b. Ten aanzien van de enveloppe:
- is het handschrift op de enveloppe inderdaad toe te rekenen aan mr. Vos?
- behoort de enveloppe bij de brief van 16 maart 1992?
- zijn er ten aanzien van het op de enveloppe voorkomende stempel en ook overigens relevante opmerkingen te maken?
2. een onderzoek te doen plaatsvinden naar de gang van zaken rond het dossier, daaronder begrepen de executiekaart, en proces-verbaal te doen opmaken.
II. Draagt eiser op de brief en de envelop ter beschikking te stellen aan gedaagde ter fine van het sub I genoemde onderzoek.
III. Roept mr. H.M. Vos op om op na te noemen datum en tijdstip aanwezig te zijn.
IV. Beveelt gedaagde om in afwachting van de resultaten van het hier voor bedoelde onderzoek eiser onmiddellijk in vrijheid te stellen en schorst daartoe de executie, onder de voorwaarde dat eiser in Nederland blijft en daartoe zijn reisdocumenten als paspoort en/of identiteitskaart aan gedaagde ter beschikking stelt.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Bepaalt dat nadere behandeling ter zitting zal plaatsvinden op donderdag 27 november 2003 om 10.00 uur.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 8 september 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
md