RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.925.744-02;
's-Gravenhage, 8 september 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte :
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres];
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring "Haarlem", Harmenjansweg 4 te Haarlem.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 augustus 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. L.P.H. de Milliano, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr R. Klee heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1. impliciet primair en 2. telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen -hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht (gemerkt C.)- onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen te weten : nrs 1. t/m 7. worden teruggegeven aan verdachte en nrs. 8. en 9. worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij ] geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van € 3.218,64.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.218,64 subsidiair 64 dagen hechtenis ten behoeve van [benadeelde partij ].
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.1. en A.2.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 1. impliciet primair (moord) is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van verdachte en van getuige [getuige], de zus van verdachte, over wat direct vooraf ging aan het delict -hoe verschillende die verklaringen op onderdelen ook mogen zijn- af dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld. Gedurende één onafgebroken gemoedsbeweging heeft hij én het besluit genomen het slachtoffer te doden én daaraan uitvoering gegeven.
Van een moment van bezinning die niet door deze gemoedsbeweging werd verstoord is niet gebleken. Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte zijn daad met voorbedachte raad heeft gepleegd.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1. impliciet subsidiair en 2. vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.1. en B.2.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte had met zijn ex-vrouw jarenlang een soort haat-liefde verhouding, waarin door verdachte niet werd geschroomd geweld te gebruiken. De dood van hun zoon in 1999 was een bindende factor in hun leven, maar tegelijkertijd mede oorzaak van een groeiende verdeeldheid en verwijdering. Na een periode van psychische ontregeling met kortstondige paranoïde psychotische momenten heeft verdachte in een vlaag van razernij zijn ex-vrouw op een gruwelijke wijze om het leven gebracht.
Hij heeft haar met een aardappelschilmesje tientallen keren in de borst en in de hals gestoken en haar met kachelpook op het hoofd geslagen. De directe aanleiding voor het gebeurde was het feit dat het slachtoffer verdachte aanspoorde zijn medicijnen in te nemen.
De gewelddadige dood van het slachtoffer heeft de nabestaanden en hun directe omgeving veel verdriet gedaan. Zij zullen iemand die hen dierbaar was voor altijd moeten missen. De wetenschap van de gruwelijke wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht zal het hen nog moeilijker maken dit verlies te verwerken.
Verdachte heeft verder maandenlang met een geladen pistool rondgelopen. Hij heeft dit pistool ook aan anderen getoond.
Verboden vuurwapenbezit is een maatschappelijk kwaad dat kan leiden tot ernstige geweldsdelicten. Het moet daarom streng worden aangepakt.
Verdachte is eerder met politie en justitie in aanraking geweest, doch niet voor gewelds-misdrijven.
Verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum.
De rechtbank heeft acht geslagen op de over verdachte aldaar opgemaakte rapportage van
12 mei 2003 door J.M.J.F. Offermans, psychiater, en A.T. Spangenberg, psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum.
In de rapportage wordt geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis, passend bij een borderline persoonlijkheidsorganisatie, dat wil zeggen op de grens van neurose en psychose, waarbij zich onder hoge druk (kortstondige) paranoïde psychotische episodes kunnen voordoen waarin vooral narcistische en antisociale kenmerken prominent naar voren komen.
Episodisch is er ook sprake van middelengebruik (alcohol, wiet en cocaïne).
Beide deskundigen zijn op grond hiervan van oordeel dat verdachte ten tijde van het hem onder 1. telastgelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid te bepalen, zodat dit feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Met betrekking tot feit 2 concluderen de deskundigen, dat -alhoewel verdachte lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens- dit feit hem volledig kan worden toegerekend.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
De deskundigen zijn van mening dat de psychische ontregeling van verdachte ten tijde van het plegen van feit 1. sterk gerelateerd is geweest aan specifieke factoren en gebeurtenissen, met name de veranderingen in de relatie tussen hem en het slachtoffer na de gewelddadige dood van hun zoon. Zij achten het onwaarschijnlijk dat deze zich opnieuw zullen manifesteren.
Gelet hierop ontbreken aanwijzingen voor recidive van feiten soortgelijk aan het onder 1. telastgelegde.
Derhalve achten de deskundigen onvoldoende termen aanwezig de rechtbank te adviseren tot het opleggen van een maatregel.
De rechtbank volgt dit advies.
De rechtbank is van oordeel dat de navolgende gevangenisstraf passend en geboden is.
De vordering van de benadeelde partij.
Mevrouw [benadeelde partij ], dochter van het slachtoffer, wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd terzake van haar vordering tot schadevergoeding groot
€ 3.218,64, te weten kosten voor uitvaart, rouwadvertentie en versiering van het graf.
Alle posten zijn nader gespecificeerd.
De rechtbank zal dit bedrag als schadevergoeding toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. impliciet subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3.218,64 ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij ].
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, te weten :
nrs. 1. t/m 7 teruggeven aan verdachte.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, te weten :
nrrs. 8. en 9. onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen :
36b, 36c, 36f, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht;
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1. impliciet primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1. impliciet subsidiair en 2. telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt :
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID,
WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT WORDT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III.
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPEN EN MUNITIE.
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot :
gevangenisstraf voor de duur van 8 JAREN;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 10 september 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 13 september 2002.
gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten :
nrs. 1. t/m 7.;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, te weten :
nrs. 8. en 9.;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], toe en veroordeelt verdachte voorts :
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij ] voornoemd een bedrag
van € 3.218,64, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 3.218,64 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij ];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 64 dagen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs R. Elkerbout, voorzitter,
J.W.H.B. Sentrop en J.A. Steen, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L.A. van der Togt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2003.