ECLI:NL:RBSGR:2003:AK3482

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/639
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J. Bosma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning op basis van medische noodsituatie en de rol van deskundigenadviezen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 juli 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een verblijfsvergunning aan eiseres, een Oekraïense vrouw, op basis van medische noodsituatie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder de beperking van medische behandeling. De rechtbank oordeelde dat het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) als deskundigenadvies moet worden aangemerkt en dat verweerder bij de besluitvorming op dat advies had moeten vertrouwen, tenzij er concrete twijfels bestonden over de juistheid ervan. De rechtbank concludeerde dat de onderliggende stukken onvoldoende basis boden voor de conclusie dat er geen medische noodsituatie was en dat behandeling in Oekraïne mogelijk was. De rechtbank wees erop dat de medische informatie van eiseres, die duidde op een verlies van ADL-zelfstandigheid, niet voldoende was meegenomen in de besluitvorming van verweerder. Bovendien had verweerder een geactualiseerd medisch rapport niet betrokken, wat de situatie verergerde. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigde het besluit. Eiseres werd in het gelijk gesteld, en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische adviezen en de omstandigheden van de aanvrager in vreemdelingenzaken.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/639 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1971, van Oekraïense nationaliteit, wonende te b, eiseres,
gemachtigde: mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht,
tegen: De minister voor Vreemdelingenzaken, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. W.B. Klaus, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 9 december 1998 heeft eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige zoon C, geboren [...] 1994, bij de korpschef van de regiopolitie te Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking „medische behandeling“. Bij besluit van 17 april 2000 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 9 mei 2000 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 24 juni 2000 en aangevuld bij brieven van 22 augustus 2000, 11 maart 2001, 9 november 2001 en 11 november 2001. Het bezwaar is bij besluit van 6 december 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 31 december 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 14 februari 2002. Op 29 augustus 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 25 april 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2003. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Eiseres is gehuwd met D, geboren op 21 januari 1968, van Joodse afkomst. Zij heeft haar man voor het laatst gezien in januari 1995. Hij is vertrokken na het bericht dat zijn ouders om het leven waren gekomen toen hun flat in brand was gestoken. Eiseres bevindt zich sinds 26 juni 1995 in Nederland. Op 27 juni 1995 heeft eiseres voor zich en haar minderjarige zoon C, een aanvraag ingediend om toelating tot Nederland als vluchteling en om een vergunning tot verblijf in verband met klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikking van 25 oktober 1995 is deze aanvraag niet ingewilligd. Het bezwaarschrift van 2 november 1995, gericht tegen dit besluit, is bij uitspraak van 1 november 1996 ongegrond verklaard.
2. Op 5 oktober 1999 heeft verweerder het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd om advies. Op 2 april 2000 heeft het BMA in haar advies - kort weergegeven - het hierna volgende geconstateerd. Het ziektebeeld van eiseres past bij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een gegeneraliseerde angststoornis. Eiseres wordt sinds 1999 behandeld met, onder andere, diverse psychofarmaca. Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie kunnen de klachten van eiseres in Oekraïne behandeld worden en wel op min of meer vergelijkbare wijze als in Nederland. De gevolgen op langere termijn van het uitblijven van de behandeling zijn dat eiseres waarschijnlijk langer en heviger intrapsychische lijdensdruk zal ervaren. Het ontstaan van een medische noodsituatie kan niet worden uitgesloten.
3. Verweerder heeft desgevraagd de volgende documenten overgelegd:
Een medisch rapport van 9 februari 2000 van P.C. Blom, psychiater bij de Stichting Pharos.
Een faxbericht van 8 februari 1999 van Searle, een divisie van Monsanto Nederland B.V.
Een e-mailbericht van 7 januari 2000 van Green Doctors – ISDE Ukraine.
Een brief van 11 augustus 1997 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken,
Deze bescheiden hebben als basis gediend voor het oordeel van het BMA.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij in het bezit is van een geldig nationaal paspoort. Voorts is naar aanleiding van het advies van de medisch adviseur van 2 april 2000 overwogen dat de medische behandeling van eiseres in het land van herkomst kan plaatsvinden. Eiseres heeft haar stelling dat behandeling in Oekraïne niet mogelijk is niet onderbouwd. De stukken waarop de medisch adviseur zijn oordeel heeft gebaseerd zijn op 26 oktober 2001 aan de gemachtigde van eiseres bekend gemaakt. De gemachtigde van eiseres komt op basis van deze stukken tot een andere conclusie. Echter, omdat de medische adviseur als een deskundige dient te worden aangemerkt is er geen aanleiding voor de conclusie dat zijn oordeel niet juist zou zijn. Eiseres heeft althans geen bescheiden overgelegd waar dit uit zou blijken. De stelling van eiseres dat de psychiatrische behandeling in Oekraïne van een veel slechter niveau zou zijn is evenmin onderbouwd. Het feit dat het voorzieningenniveau in Oekraïne lager is dan in Nederland is geen reden aan eiseres in afwijking van het beleid verblijf toe te staan.
Dat de klachten en symptomen van eiseres sinds de negatieve beslissing zijn toegenomen, bevreemdt niet, nu eiseres immers niet heeft gekregen wat zij vroeg. Dit is geen reden voor een ander oordeel, of het vragen van een tweede medisch advies. Niet is gebleken dat de aard van de klachten is veranderd.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij geen geld heeft de behandeling in Oekraïne te betalen, valt niet in te zien dat dit onder de verantwoording van de Nederlandse staat dient te komen. Hierbij is betrokken dat eiseres in Nederland nooit over een geldige verblijfsvergunning heeft beschikt.
De stelling van eiseres dat zij bij onderbreking van de behandeling zal decompenseren en dat alsdan sprake zal zijn van een situatie in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt niet gevolgd. Eiseres kan haar behandeling in de Oekraïne voortzetten. De behandeling hoeft niet te worden onderbroken. De medisch adviseur heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een medische noodsituatie nu behandeling in de Oekraïne kan plaatsvinden. Dit is slechts anders als de situatie direct levensbedreigend zou zijn (Karara vs Finland, 19 mei 1998, ECRM).
Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 19 mei 2000, Awb 00/3833 doet eiseres voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Overwogen wordt dat eiseres aan dient te tonen dat er sprake is van gelijke gevallen. Zij kan niet volstaan met een summiere verwijzing. Tenslotte is niet aangetoond dat de financiering van de medische behandeling deugdelijk is geregeld. Niet is aangetoond dat eiseres beschikt over een ziektekostenverzekering terwijl de gemachtigde van eiseres bij brief van 11 november 2001 aangeeft dat eiseres geen eigen financiële middelen heeft. Gelet hierop kan de vraag of toepassing van het beleid gevolgen van onevenredige hardheid heeft in relatie tot de door die beleidsregels te dienen doelen, niet aan de orde komen.
Eiseres is ingevolge artikel 32, tweede lid van de Vw (oud) niet gehoord.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde verblijfsvergunning heeft geweigerd. Uit het bestreden besluit is geenszins gebleken dat de door eiseres ingebrachte rapporten van de behandelaars van eiseres, die evenzo als deskundige dienen te worden aangemerkt, in de besluitvorming van verweerder zijn betrokken. Uit de berichtgeving van Buitenlandse Zaken blijkt dat de medische voorzieningen in de Oekraïne, althans in sommige delen, als slecht wordt gekenschetst.
De gemachtigde van eiseres heeft met de overlegging van een aantal bijlagen, waaronder een afschrift van een artikel uit „De psychiater“ en een reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten aanzien van Georgië, aangetoond dat het zeer afhankelijk is welke bronnen al dan niet worden geraadpleegd. Verweerder is bovendien niet ingegaan op de stelling van eiseres dat een goede overdracht moet zijn gewaarborgd en op welke wijze deze dient plaats te vinden. Eiseres is bovendien suïcidaal en gebruikt psychofarmaca waarmee blijkens een brief van het centrum ’45 van 19 december 2001 niet plotseling gestopt kan worden. Verweerder had in dit specifieke geval gebruik moeten maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid. Verweerder heeft er ten onrechte vanaf gezien eiseres te horen.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Artikel 16, eerste lid en aanhef, onder b en c van de Vw 2000 bepalen dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vwkan worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel niet zelfstandig en duurzaam beschikt over middelen van bestaan.
5. Ingevolge artikel 3.46 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de wet, onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling worden verleend indien Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling en de financiering van de medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister deugdelijk is geregeld.
6. In verweerders beleid, neergelegd in hoofdstuk B8/5 van de Vc 2000, is voorts bepaald dat ten aanzien van wie is vastgesteld dat hij in een medische noodsituatie verkeert en de terugkeer van de vreemdeling naar het oordeel van de Minister van Justitie van onevenredig hardheid zou zijn in verband met de medische noodsituatie, niet kan worden afgewezen vanwege het niet duurzaam beschikken over voldoende middelen en het niet beschikken over een deugdelijke financiering.
7. De rechtbank stelt, verwijzend naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 17 oktober 2001, voorop dat het advies van het BMA van 2 april 2000 moet worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Het dient op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete uitgangspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. De rechtbank is van oordeel dat de bescheiden die ten grondslag liggen aan het medisch advies, de conclusie dat in casu geen sprake is van een medische noodsituatie en behandeling in het land van herkomst mogelijk is, in onvoldoende mate kunnen dragen. De rechtbank acht hiertoe redengevend dat het BMA zich onder andere heeft gebaseerd op het medisch rapport van 9 februari 2000 van de behandelend psychiater van eiseres, Dr. P.C. Blom, en A. Jasperse, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, beiden werkzaam bij de Stichting Pharos. Uit dit rapport blijkt dat de PTSS een chronisch karakter draagt en dat traumatische ervaringen in het land van herkomst en tijdens de eerste periode van opvang ten grondslag liggen aan haar klachten. In het advies wordt op deze aspecten niet ingegaan. Uit het medisch rapport blijkt voorts dat de behandeling uitsluitend is beperkt tot de symptomen van de PTSS. Deze worden, als gevolg van zeer traumatische ervaringen, als hardnekkig aangemerkt. De behandeling verloopt hierdoor zeer moeizaam. Aan deze aspecten wordt in het BMA-advies evenmin aandacht besteed, evenals aan de spraakproblemen en nachtelijke angsten van het zoontje van eiseres, waarvan in het rapport melding wordt gemaakt.
8. Ook het standpunt van verweerder dat de onderliggende stukken de conclusie rechtvaardigen dat in de Oekraïne behandeling op min of meer vergelijkbare wijze als in Nederland plaatsvindt, deelt de rechtbank niet. In het e-mailbericht van 7 januari 2000 geeft de geadresseerde immers aan dat in de medische zorg in Oekraïne sprake is van een ‘poor status of facilities, equipment and their quality. Psychiatry is not a first priority. The Pharmaceutical and medical products industry is a poor situation’. Ten aanzien van medicatie wordt aangegeven dat deze ‘not considered an optimal choice for treatment’ is. Over psychiatrische klinieken vermeldt de geadresseerde dat hij aanneemt dat deze van hetzelfde niveau als in Rusland zijn. ‘I suppose the same level as…’ en ‘not for the poor part of the population’. Bij brief van 8 februari 1999 deelt de producent van een antidepressivum, vergelijkbaar met het middel dat eiseres nu gebruikt, mede dat dit nog niet op de markt wordt gebracht in Oekraïne. De brief van 11 augustus 1997 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken acht de rechtbank gedateerd, zodat deze niet kan dienen ter onderbouwing van het standpunt van verweerder. Bovendien geeft de inhoud blijk van het tegendeel, nu daarin wordt aangegeven dat vanwege een gebrek aan financiële middelen en verplegend personeel psychiatrische patiënten minimale zorg genieten. Psychologische behandeling is nagenoeg afwezig.
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder ten onrechte het geactualiseerde medisch rapport van 7 maart 2001 niet heeft betrokken in zijn besluitvorming. Het BMA heeft verweerder bij brief van 24 oktober 2001 medegedeeld niet over het geactualiseerde medisch rapport te beschikken. Het had op de weg van verweerder gelegen naar aanleiding van het geactualiseerde rapport aanvullend advies bij het BMA in te winnen. Dit klemt te meer nu het tijdsverloop tussen het bestreden besluit van 6 december 2001 en het advies van BMA van 2 april 2000 te groot moet worden geacht en uit genoemd (geactualiseerd) rapport blijkt dat van verbetering in de toestand van eiseres geen sprake is.
10. De rechtbank stelt tot slot vast dat in het BMA-advies, ten aanzien van de beantwoording van de vraag of uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie tot gevolg zou kunnen hebben, het begrip ‘medische noodsituatie’ wordt gehanteerd zoals dit is gedefinieerd in de werkinstructies 187a en 225. Ten tijde van het bestreden besluit waren deze werkinstructies reeds vervangen door verweerders beleid neergelegd in hoofdstuk B8/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Onder ‘medische noodsituatie’ wordt aldaar verstaan: het achterwege blijven van de medische behandeling leidt naar alle waarschijnlijkheid op korte termijn tot betrokkenes overlijden dan wel een (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid (Activiteiten Dagelijks Leven) of gedwongen opname in een psychiatrische kliniek in het kader van de wet Bijzondere Opname Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ). De rechtbank is van oordeel dat reeds de medische informatie van 9 februari 2000 aanwijzingen over het verlies van ADL-zelfstandigheid bevat. Daarin werd immers verwezen naar de moeilijke sociale omstandigheden waarin eiseres leeft en haar bijna volledige sociale isolement. Het ontbreken van een geldig paspoort en financiële middelen werd derhalve ten onrechte aan eiseres tegengeworpen.
11. Gelet op het voorgaande dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
12. Verweerder zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
13. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd vier en veertig), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 109,-- (zegge: eenhonderd en negen).
Gewezen door mr. S.J. Bosma, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.F.M. Saive, griffier en openbaar gemaakt op: 30 juli 2003
De griffier, De voorzitter
Afschrift verzonden op: 30 juli 2003
Conc: MS
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.