Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
artikel 8:77 en 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 44168 BEPTDN H (voorlopige voorziening asiel)
AWB 03 / 43417 BEPTDN V (beroepszaak asiel)
AWB 03 / 43419 BEPTDN F ( voorlopige voorziening artikel 64 Vw en opvang)
AWB 03 / 43755 COA F (beroepszaak opvang)
inzake: inzake A, geboren op [...] 1969, eiseres/verzoekster, verder verzoekster,
alsmede haar minderjarige kinderen B, geboren op [..] 1988, C, geboren op [...] 1990, D, geboren op [...] 1991, E, geboren op [...] 1993, F, geboren op [...] 1993, G, geboren op [...] 2000 en H, geboren op [...] 2003, allen van Nigeriaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. G.A.P. Avontuur, advocaat te Breda,
tegen: 1. in de zaken 03/43417 en 03/44168: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
gemachtigde: mr. A.E.W. Buskens, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te 's-Gravenhage;
2. in de zaken 03/43419 en 03/43755: het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA), gevestigd te Rijswijk, verweerder 2,
gemachtigde: mr. A. Tardjopawiro, werkzaam bij het COA.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 10 augustus 2003, (IND nr. 0308.07.0204), is de door verzoekster op 7 augustus 2003 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoekster op 10 augustus 2003 beroep ingesteld (AWB 03/43417). Bij verzoekschrift van 13 augustus 2003 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht haar uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist (AWB 03/44168).
1.2 Bij brief van 10 augustus 2003 heeft verzoekster verweerder 2 verzocht opvang te verlenen vóór 11 augustus 2003 om 09.30 uur. Op 11 augustus 2003 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder 2 op het verzoek om opvang te verlenen (AWB 03/43755). Tevens is verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat opvang zal worden verleend totdat op het beroep is beslist (AWB 03/43419). Op 11 augustus 2003 heeft verweerder 2 een negatieve beslissing genomen op het verzoek om opvang te verlenen. Dientengevolge heeft verzoekster op 13 augustus 2003 verzocht het beroep met kenmerk AWB 03/43755 aan te merken als zijnde gericht tegen de beslissing van 11 augustus 2003.
1.3 Bij besluit van 10 augustus 2003 heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor opschorting van het vertrek op grond van artikel 64 Vw. Hiertegen heeft verzoekster op 10 augustus 2003 een bezwaarschrift ingediend. Bij verzoekschrift van 10 augustus 2003 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht hangende dit bezwaar een voorlopige voorziening te treffen (AWB 03/43419) ter voorkoming van uitzetting.
1.4 Bij mondelinge uitspraak van 11 augustus 2003 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats het verzoek om voorlopige voorziening (AWB 03/43419), in afwachting van de verdere behandeling van het verzoek op 21 augustus 2003, toegewezen, inhoudende dat verweerder 2 verzoekster en haar kinderen opvang verleent zolang nog niet op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
1.5 De openbare behandeling van de beroepen en verzoeken heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2003. Ter zitting hebben verzoekster, verweerder 1 en verweerder 2 bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Mr. F. Fonville heeft ter zitting de zaken waargenomen voor mr. G.A.P. Avontuur. Verzoekster is, tezamen met haar twee jongste kinderen, in persoon verschenen.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening asiel met kenmerk AWB 03/43417 en AWB 03/44168
2.1 Blijkens de gronden van het beroep van 15 augustus 2003 is in geschil of verzoekster in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
2.2 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.3 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden. De gang van zaken tijdens de ac-procedure laat zich als volgt beschrijven.
2.4 Eén van de kinderen van verzoekster, te weten dochter G, lijdt aan de ziekte sikkelcelanemie. In verband hiermee heeft verweerder medisch advies ingeroepen van een GGD-arts ter beantwoording van de vraag of G in staat kan worden geacht om te reizen. Op 8 augustus 2003 heeft door een GGD-arts een uitgebreide anamnese plaatsgevonden en is G lichamelijk onderzocht. Ook is haar medisch dossier uitgebreid bestudeerd. Door de betrokken arts is blijkens de medische verklaring het volgende verklaard: "Belanghebbende is geboren met een bloedziekte die o.a. bloedarmoede geeft. Belanghebbende heeft ook bloedarmoede en voelt zich na inspanning erg vermoeid. Zij krijgt ook regelmatig een koortsaanval. In de meeste tijd voelt belanghebbende zich goed en kan zij normaal met andere kinderen spelen. De moeder geeft aan dat belanghebbende geen enkele narigheid van de vliegreis heeft ervaren. Tijdens het onderzoek maakt belanghebbende een normale zichtbaar gezonde indruk en zat zij gewoon te spelen. De moeder geeft aan dat het in de meeste tijd zo met haar gaat. Volgens het medische dossier heeft belanghebbende een slechte prognose". Door de arts wordt geconcludeerd dat G gezien haar gezondheidstoestand in staat geacht wordt te kunnen reizen.
2.5 Ter zitting is gebleken dat het op 9 augustus 2003 namens verzoekster ingebrachte stuk met als aanhef "verzoek inzake opvang t.b.v. A en haar kinderen" door verweerder als zienswijze op het voornemen van verweerder van 8 augustus 2003 bij de beoordeling van het asielverzoek is betrokken.
In deze zienswijze verwijst de gemachtigde van verzoekster naar het onderzoek van dr. Peters, kinderarts verbonden aan het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, waaruit blijkt dat G lijdt aan een hemozygote vorm van sikkelcelanemie. Omdat het volgens dr. Peters gaat om een ernstige ziekte, wordt behandeling door een specialist noodzakelijk geacht. Voorts wordt dr. Peters in de zienswijze geciteerd. Hij geeft de volgende omschrijving van complicaties die kunnen optreden bij deze vorm van sikkelcel anemie: "chronische bloedafbraak, gepaard gaande met geelzucht, lever- en miltvergroting en galstenen. Voorts kunnen bot- en darminfarcten optreden welke zeer pijnlijk zijn. Een beroerte behoort tot de mogelijkheden. Vanaf het tweede levensjaar werkt de milt niet meer goed, hetgeen een verhoogd infectierisico met zich meebrengt (vandaar dus ook de koortsaanvallen van G). Het Hb-gehalte van het bloed is 3,7; een hele lage waarde. Zonder juiste behandeling en de juiste preventieve maatregelen komt circa 90 % van de kinderen voor het vijfde levensjaar te overlijden. Omdat het hier gaat om een erfelijke aandoening wordt het wenselijk geacht dat ook de andere kinderen onderzocht worden".
2.6 Gebleken is dat verweerder op 9 augustus 2003 om 13.30 uur op basis van de uitgebrachte zienswijze heeft besloten dochter G te laten onderzoeken door het Bureau Medische Advisering en dat er dientengevolge gekozen is voor doorzending naar een onderzoeks- en opvangcentrum (oc). Dit besluit is tevens medegedeeld aan de administratie van de Stichting rechtsbijstand asiel (SRA) te Rijsbergen. Echter, nadat verweerder tot voortschrijdende inzichten is gekomen op basis van informatie waaruit is gebleken dat de geschetste medische situatie in de zienswijze niet geheel objectief was en dat de Nigeriaanse gezondheidszorg zich voorts in vergaande mate heeft gespecialiseerd inzake sikkelcelanemie, is het besluit tot oc-zending op 9 augustus 2003 om 18.30 uur teruggedraaid.
2.7 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij zich in het kader van de beoordeling van de vergunningverlening op de b-grond van artikel 29 Vw, in het bestreden besluit primair op het standpunt stelt dat medische aspecten aan de orde moeten komen in een reguliere procedure, waartoe een aanvraag bij de korpschef moet worden ingediend. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) valt af te leiden dat bij uitzetting alleen onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, kan worden geconcludeerd tot schending van artikel 3 EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden is volgens verweerder in het onderhavige geval geen sprake, nu uit verweerders informatie blijkt dat 25% van de gehele bevolking van Nigeria drager is van de ziekte sikkelcelanemie. Ongeveer 2 op de 1000 kinderen in Nigeria worden geboren met dezelfde vorm van sikkelcelanemie als waaraan G lijdt. Daarnaast is G onder begeleiding van verzoekster, zodat er bij terugkeer naar het land van herkomst sprake zal zijn van sociale opvang. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder zijn informatie omtrent sikkelcelanemie verkregen na raadpleging van de site www.sicklecellfoundation.com, zijnde de site van de Sickle Cell Foundation te Nigeria. Daarnaast worden in het bestreden besluit ook "andere bronnen" genoemd. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat met andere bronnen niet nader gespecificeerde internetsites over de ziekte zijn bedoeld. Verweerder stelt zich op basis van de informatie van internet op het standpunt dat bij terugkeer van het gezin naar Nigeria geen gebrek zal zijn aan medische voorzieningen voor G. Dat er bij terugkeer toegang tot medische voorzieningen voor G bestaat, heeft verweerder ondersteund met de opmerking dat de Sickle Cell Foundation een non-gouvernementele organisatie betreft. Gezien het karakter van de organisatie bestaat er geen aanleiding te veronderstellen dat G niet in aanmerking zou kunnen komen voor medische behandeling in het land van herkomst.
2.8 Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door op basis van een gewijzigd inzicht terug te komen van het besluit tot oc-zending. Verder stelt verzoekster dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit benadrukt dat er ten aanzien van G geen sprake is van een "uitzonderlijke omstandigheid" omdat een kwart van de Nigeriaanse bevolking eveneens sikkelcelanemie met zich draagt. In de zaak St. Kitts betrof het een aids-patiënt, hetgeen evenmin een uitzonderlijke ziekte is. Desalniettemin achtte het Hof dit nog geen reden om de aids-patiënt hierom bescherming ex artikel 3 EVRM te onthouden. Namens verzoekster is verder in beroep verwezen naar de brief van dr. Peters d.d. 14 augustus 2003, die deels overeenkomt met de informatie welke verzoekster in de zienswijze naar voren heeft gebracht omtrent sikkelcelanemie, waaruit blijkt dat 90% van de kinderen met sikkelcelanemie in Nigeria voor het vierde levensjaar overlijdt, terwijl de levensverwachting met deze ziekte in Nederland ongeveer 45 jaar is. Tot slot wordt door verzoekster weersproken dat in Nigeria sprake is van medische voorzieningen, nu blijkens het ambtsbericht Nigeria van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 9 september 2002 (DPV/AM-769087) de gezondheidszorg in dat land vrijwel ingestort is. De verwijzing naar de Sickle Cell Foundation acht verzoekster weinig overtuigend. Uit de website blijkt dat het gaat om een ambitieus te realiseren bouwplan. Uit de subrubriek "The journey so far" blijkt dat men tot op heden nog niet verder is gekomen dan een bouwput. Ook overigens is niet duidelijk of G gebruik zou kunnen maken van de faciliteiten die de Sickle Cell Foundation biedt en of deze faciliteiten al worden geboden.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Blijkens de uitspraken van het EHRM van 2 mei 1997 (RV 1997, 70) en 6 februari 2001 (JV 2001/103) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM.
2.10 Hieruit volgt dat de door verzoekster ingeroepen bescherming van artikel 3 van het EVRM ook in het kader van de asielprocedure dient te worden beoordeeld en niet slechts in het kader van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier, als bedoeld in artikel 14 van de Vw. Zie hierover ook de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 augustus 2003, nr. 200304056/1. Het primaire standpunt van verweerder in de bestreden beschikking kan derhalve niet in stand blijven. Dit hoeft echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit te leiden, nu verweerder naast het primaire standpunt ook een subsidiair standpunt heeft ingenomen zoals hierboven weergegeven en hierna zal worden besproken.
2.11 De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder, dat er in casu geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden in de zin van de aangehaalde uitspraken van het EHRM, omdat 25% van de gehele bevolking van Nigeria drager is van de ziekte sikkelcelanemie en ongeveer 2 op de 1000 kinderen in Nigeria worden geboren met dezelfde vorm van sikkelcelanemie als waaraan G lijdt, niet wordt ondersteund door de genoemde uitspraken van het EHRM. Uit deze uitspraken blijkt immers niet dat voor de beoordeling van de uitzonderlijke omstandigheden de mate waarin een bepaalde ziekte voorkomt doorslaggevend is. In dit verband wordt door het EHRM uitdrukkelijker aandacht besteed aan de ernst van een ziekte en het stadium waarin iemand een bepaalde ziekte heeft, in combinatie met het ontbreken van medische voorzieningen en sociale opvang in het land van herkomst.
2.12 De rechtbank is voorts van oordeel dat de in het bestreden besluit aangehaalde bronnen, op basis waarvan verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen gebrek is aan medische voorzieningen in Nigeria voor personen met sikkelcelanemie, geen deugdelijke motivering bieden voor dit standpunt.
Op basis van de door verweerder genoemde bron, te weten de informatie van de Sickle Cell Foundation te Nigeria op de website www.sicklecellfoundation.com, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet op het standpunt kunnen stellen dat er bij terugkeer naar Nigeria geen gebrek zal zijn aan medische voorzieningen voor G, noch dat bij terugkeer toegang tot medische voorzieningen voor G gewaarborgd is omdat gezien het karakter van de Sickle Cell Foundation er geen aanleiding is te veronderstellen dat G niet in aanmerking zou kunnen komen voor medische behandeling in het land van herkomst. Na raadpleging van de genoemde website concludeert de rechtbank dat de doelstellingen van deze Foundation thans (nog) niet gerealiseerd zijn en er thans (nog) niet daadwerkelijk hulp wordt geboden door tussenkomst van deze Foundation aan patiënten met sikkelcelanemie. Het veronderstellen van kennis over sikkelcelanemie in Nigeria betekent niet dat daadwerkelijk medische zorg en medische voorzieningen worden geboden. De "andere bronnen" waarvan in het bestreden besluit sprake is kunnen evenmin dienen als draagkrachtige motivering voor het standpunt van verweerder dat er geen gebrek is aan medische voorzieningen in Nigeria voor personen met sikkelcelanemie, nu deze bronnen onvoldoende nader gespecificeerd zijn.
2.13 De gemachtigde van verweerder heeft eerst ter zitting naar voren gebracht dat het op de weg van verzoekster ligt om aan te tonen dat er voor G geen medische behandeling is in haar land van herkomst. Dit standpunt maakt geen onderdeel uit van het bestreden besluit dat thans ter toetsing voorligt. Overigens blijkt uit eerdergenoemd ambtsbericht dat de gezondheidszorg in Nigeria vrijwel is ingestort en heeft verzoekster een rapportage ingebracht van dr. Peters waaruit de ernst en levensbedreigendheid van sikkelcelanemie blijkt.
2.14 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het in het kader van de aanmeldcentrumprocedure genomen besluit niet op zorgvuldige wijze is genomen en dat dientengevolge aan het bestreden besluit geen deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd. Het beroep tegen het afwijzende besluit op de asielaanvraag zal derhalve gegrond worden verklaard. Het besluit van 10 augustus 2003 (IND nr. 0308.07.0204) zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening hangende het asielberoep (AWB 03/44168).
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening opvang met kenmerk AWB 03/43755 en AWB 03/43419
2.15 Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, Awb wordt het beroep van 11 augustus 2003 gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om opvang geacht mede te zijn gericht tegen het reële besluit op dit verzoek van 11 augustus 2003. Ingevolge het zesde lid kan het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag alsnog gegrond worden verklaard indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
Niet gesteld of gebleken is dat verzoekster nog een afzonderlijk belang heeft bij de beoordeling van het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om opvang. Dit beroep moet daarom wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.16 Nu het beroep gericht tegen de weigering verzoekster in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel gegrond wordt verklaard en verzoekster in afwachting van een nieuwe beslissing op haar aanvraag opvang geboden zal worden, heeft verzoekster geen belang meer bij een uitspraak op het beroep gericht tegen het reële besluit tot weigering van opvang. Onder deze omstandigheden bestaat er evenmin aanleiding tot het treffen van de in dit verband gevraagde voorlopige voorziening. Het beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Het verzoek om voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening met kenmerk AWB 03/43419 hangende het bezwaar tegen de weigering uitstel van vertrek te verlenen ex artikel 64 Vw
2.17 Nu uitzetting in verband met de gegrondverklaring van het asielberoep niet aan de orde is bestaat er evenmin aanleiding tot het treffen van voorlopige voorziening hangende het bezwaar gericht tegen de weigering uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 Vw. Dit verzoek om voorlopige voorziening zal eveneens worden afgewezen.
2.18 In dit geval bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit voor het beroep vastgesteld op € 966,-- (2 punten voor de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Voor de procedures ter verkrijging van een voorlopige voorziening zijn de kosten vastgesteld op € 644,-- (2 punten voor de verzoekschriften, wegingsfactor 1; er is geen aanleiding voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling van de verzoeken ter zitting). Aangezien ten behoeve van verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van deze bedragen te geschieden aan de griffier.
2.19 Tevens bestaat er in het onderhavige geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:36, tweede lid, Awb juncto artikel 1, eerste lid, onder b, Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de door verzoekster gemaakte kosten van een deskundige, die aan verzoekster verslag heeft uitgebracht. Gelet op de in kopie overgelegde nota van dr. Peters bedragen deze kosten € 65,--.
3.1 verklaart het asielberoep met kenmerk AWB 03/43417 gegrond;
3.2 verklaart het beroep met kenmerk AWB 03/43755 niet-ontvankelijk;
3.3 wijst de verzoeken om voorlopige voorziening met kenmerken AWB 03/44168 en AWB 03/43419 af;
De rechtbank en de voorzieningenrechter:
3.4 veroordelen verweerder in de proceskosten ad € 1610,-- onder verwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 veroordelen verweerder tot het aan verzoekster vergoeden van de kosten van een deskundige à € 65,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2003, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Muller als griffier.
Afschrift verzonden op: 29 augustus 2003
RECHTSMIDDEL
1. Partijen kunnen tegen de uitspraak in het beroep met het kenmerk AWB 03/43417, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
2. Partijen kunnen tegen de uitspraak in het beroep met het kenmerk AWB 03/43755, eveneens hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
3. Van deze uitspraak staat, voor zover het de voorlopige voorzieningen betreft, geen hoger beroep open.