ECLI:NL:RBSGR:2003:AL8383

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 03/804
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie van uitlatingen over de kwaliteit van Nederlands leidingwater door Holland Waterfiltration Systems B.V.

In deze zaak vorderde de Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (VEWIN) in kort geding dat Holland Waterfiltration Systems B.V. (H.W.S.) zou worden geboden om bepaalde uitlatingen op haar website te staken, te verwijderen en te rectificeren. VEWIN stelde dat H.W.S. onterecht suggereerde dat het drinken van Nederlands leidingwater gezondheidsrisico's met zich meebracht en dat de waterleidingbedrijven niet voldeden aan hun informatieplicht. H.W.S. had het product 'Zero-water' op de markt gebracht en vergeleek dit met leidingwater, waarbij zij twijfels uitte over de kwaliteit van het kraanwater. VEWIN voerde aan dat deze uitlatingen misleidend en onrechtmatig waren, en dat ze ongeoorloofde vergelijkingen maakten om hun product te promoten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat VEWIN voldoende spoedeisend belang had bij haar vordering, maar dat de uitlatingen van H.W.S. niet onrechtmatig waren. De rechter stelde vast dat H.W.S. niet expliciet stelde dat leidingwater van slechte kwaliteit was, maar eerder twijfels uitte over de veiligheid ervan. De rechter concludeerde dat het publiek zich niet gemakkelijk zou laten misleiden door de uitlatingen van H.W.S., gezien de algemene bekendheid van de goede kwaliteit van Nederlands drinkwater. De vordering van VEWIN werd afgewezen, en VEWIN werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 13 oktober 2003,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 03/804 van:
de Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (VEWIN),
gevestigd te Rijswijk,
eiseres,
procureur mr. T. Cohen Jehoram,
tegen:
Holland Waterfiltration Systems B.V. (H.W.S.),
gevestigd te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. E.M. van Hilten-Kostense,
advocaat mr. G.J. Kemper te Amsterdam.
Partijen worden hierna ook VEWIN en HWS genoemd.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 september 2003 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. VEWIN is het vertegenwoordigende orgaan van de Nederlandse drinkwatersector. In die hoedanigheid behartigt zij de belangen van de bestaande 14 Nederlandse waterbedrijven.
1.2. Ingevolge de Waterleidingwet zijn de Nederlandse waterbedrijven verantwoordelijk voor de (kwaliteit van) de drinkwatervoorziening in Nederland.
In artikel 4 van de Waterleidingwet is onder meer het volgende bepaald:
“1. De eigenaar van een waterleidingbedrijf is gehouden zorg te dragen, dat de levering van deugdelijk leidingwater aan de verbruikers in zijn distributiegebied gewaarborgd is in zodanige hoeveelheid en onder zodanige druk als het belang der volksgezondheid vereist.”
1.3. HWS is een onderneming die zich richt op het produceren, exploiteren en assembleren van waterfiltersystemen, alsmede de handel daarin.
1.4. In het kader van haar activiteiten heeft HWS het product ‘Zero-water’ op de markt gebracht. ZERO is de merknaam van een systeem waarmee een consument in een supermarkt of op een ander centraal punt, leidingwater kan tappen dat door enkele filters is geleid. Dit water wordt aangeduid als Zero-water.
1.5. Op haar website geeft HWS bekendheid aan het product Zero-water. Daarbij wordt Zero-water onder meer vergeleken met leidingwater (gewoon kraanwater) en worden waterkwaliteitsrapporten van verschillende waterleidingbedrijven gepubliceerd.
1.6. Eén van de pagina’s op de site met als titel “Toelichting gezondheidseffecten” bevat vermeldingen over schade aan organen zoals aan zenuwstelsel, nieren en hart en bloedvaten met verwijzing naar sites van derden met meer specifieke informatie over ongewenste stoffen in het water, alsmede verwijzingen naar lijsten over kankerverwekkende en hormoonontregelende stoffen.
Een andere pagina bevat een samenvatting van de missie van HWS. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:
“Met het huidige systeem van drinkwatervoorziening kan niet worden gegarandeerd dat het drinkwater geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt.
……….
Voornoemde garantie kan met name niet worden gegeven omdat geen enkel zicht is op mogelijke ‘vertraagde’ schadelijke effecten op de gezondheid door de aanwezigheid van mutagene, carcinogene, teratogene en xeno-biotische stoffen in het leidingwater. Door blootstelling aan en langzame accumulatie van chemicaliën in het lichaam moet rekening gehouden worden met effecten op neurologische, fysiologische, biochemische en hematologische werkingsmechanismen en het immuunsysteem.”
1.7. Na correspondentie tussen partijen over onder meer de informatie op de website van HWS, heeft VEWIN HWS gesommeerd onder meer de door VEWIN gewraakte uitingen van de website van HWS te verwijderen en rectificaties te plaatsen.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
VEWIN vordert –zakelijk weergegeven– HWS te gebieden:
./.
a. de in de (hierbij aangehechte) dagvaarding genoemde uitlatingen, en andere uitlatingen van gelijke inhoud of strekking (kort gezegd: stellende of suggererende dat er gezondheidsrisico’s kleven aan het consumeren van Nederlands leidingwater en/of dat de Nederlandse waterleidingbedrijven niet zouden voldoen aan hun informatieplicht jegens drinkwaterconsumenten), te staken, te verwijderen, en gestaakt en verwijderd te houden;
b. de gewraakte uitlatingen te rectificeren:
1) op haar website (op elke te raadplegen pagina in de middelste kolom, zoals die daarop voorkomt, in een rood kader over de gehele breedte en met hoogte van tenminste vijftien regels);
2) in een folder zoals in te voegen in een volgende aflevering van de Allerhande (ter grootte van de eerder op die wijze verspreide folder, in een kader, in lettergrootte 14 en onder verzending van die folder aan de raadsman van VEWIN);
3) in een brief aan alle journalisten, bedrijven, instellingen en organen aan wie HWS (één of meer van) de hierboven genoemde gewraakte mededelingen en/of suggesties heeft gedaan (in een kader, in lettergrootte 14 en onder verzending van een afschrift van al deze rectificaties aan de raadsman van VEWIN).
Deze rectificaties dienen uitsluitend de navolgende, duidelijk leesbare tekst te bevatten:
****** RECTIFICATIE ******
Bij vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te ’s-Gravenhage d.d. …. 2003, zijn wij veroordeeld u langs deze weg kennis te geven van het navolgende.
Onlangs hebben wij u geïnformeerd over ons product Zero-Water. Daarbij hebben wij ons uitgelaten over de kwaliteit van het Nederlandse leidingwater. Die mededelingen waren onjuist en suggestief. Wij hebben immers gesteld en gesuggereerd dat er gezondheidsrisico’s zouden kleven aan het consumeren van leidingwater. Daar bestaat geen enkel bewijs voor en er is ook geen enkele aanleiding om dat aan te nemen. Daarentegen blijkt uit recent onderzoek dat de wettelijke voorschriften met betrekking tot de kwaliteit en de controle van drinkwater goed, worden nageleefd, en het Nederlandse drinkwater geen enkel gevaar voor de volksgezondheid oplevert. Iedere suggestie dat het drinken van leidingwater schadelijk zou zijn voor de gezondheid, mist dan ook goede grond.
[ Ter keuze van HWS eventueel ook: Onze excuses voor misverstanden die onze informatieverstrekking tot gevolg heeft gehad.]
HWS B.V. (Holland Waterfiltration Systems B.V.);
H.W.L. Heyning, directeur.
c. één en ander op verbeurte van een dwangsom.
Daartoe voert VEWIN onder meer het volgende aan.
De uitlatingen van HWS waarin ten onrechte wordt gesteld dan wel gesuggereerd dat het drinken van leidingwater gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, alsmede dat het zou schorten aan openheid en voorlichting over gegevens betreffende de kwaliteit van het Nederlandse leidingwater zijn misleidend en onrechtmatig. Er is sprake van ongeoorloofde vergelijking en ongeoorloofde mededinging. De uitingen zijn namelijk onjuist, onvolledig, uit hun verband gerukt, onvoldoende genuanceerd en irrelevant. Daarmee hebben deze uitingen het effect dat ze ten onrechte angstgevoelens, maar (vooral) onjuiste suggesties wekken met betrekking tot de kwaliteit van het Nederlandse leidingwater en omtrent openbaarheid van drinkwatergegevens, zulks om een afzet te vinden voor haar concurrerende product Zero-water.
HWS voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. HWS heeft allereerst als verweer aangevoerd dat VEWIN geen spoedeisend belang bij haar vordering heeft en dat de dagvaarding niet deugdelijk is omdat een feitelijke grondslag voor de vordering ontbreekt.
3.2. VEWIN heeft echter in voldoende mate aannemelijk gemaakt een spoedeisend belang bij haar vordering te hebben. Zij heeft er belang bij op korte termijn te weten of HWS met de informatie op de website en anderszins jegens VEWIN onrechtmatig handelt. Dat de dagvaarding niet deugdelijk zou zijn heeft HWS niet aannemelijk gemaakt. Naar voorlopig oordeel kunnen de door VEWIN in de dagvaarding genoemde gronden de vordering voldoende dragen.
3.3. HWS heeft voorts als verweer aangevoerd dat er geen sprake is van een concurrentievorm die maakt dat aspecten van vergelijkende reclame in deze zaak een rol spelen. Volgens HWS beoogt zij het publiek informatie te verschaffen over stoffen die zich in het water bevinden of kunnen bevinden. HWS betwist dat zij het publiek angst aanjaagt.
3.4. Om te beoordelen of de uitingen van HWS over het drinken van leidingwater jegens VEWIN onrechtmatig zijn, moet nagegaan worden of er in deze zaak sprake is van misleidende reclame en/of publicaties door HWS over het Nederlandse leidingwater.
3.5. Gelet onder meer op het feit dat HWS op haar website de vraag stelt waarom er naast het bestaande leidingwater Zero-water is, kan er niet aan voorbij worden gegaan dat HWS leidingwater vergelijkt met het door haarzelf op de markt gebrachte product Zero-water, en dat zij op deze wijze (ook) reclame maakt voor haar eigen product. De stelling van VEWIN dat er sprake is van misleidende dan wel afbrekende reclame dient derhalve beoordeeld te worden.
3.6. Bij kennisname van de publicaties van HWS valt op dat daarin niet zonder meer wordt gesteld dat het leidingwater van slechte kwaliteit is, maar dat er twijfel wordt geuit of het kraanwater altijd over de hele linie wel risicoloos te drinken is. Zo beantwoordt HWS de door haar gestelde vraag of gewoon kraanwater slecht is, dat het leidingwater over het algemeen aan de 70 normen voldoet die in de wet staan opgesomd. Vervolgens stelt HWS dat er desondanks veel meer stoffen (meer dan 1300) in de bronnen van drinkwater aanwezig zijn en dat kraanwater minimale hoeveelheden stoffen kan bevatten die de consument niet direct in het leidingwater verwacht. De vraag is of HWS met deze uitingen en met andere uitingen, bijvoorbeeld waar zij stelt dat met het huidige systeem van drinkwatervoorziening niet kan worden gegarandeerd dat het drinkwater geen gezondheidsrisico met zich meebrengt, het publiek misleidt.
3.7. Ingevolge artikel 6:194 BW en vaste jurisprudentie is voor het oordeel of uitlatingen al dan niet misleidend zijn van belang hoe de uitingen door het gemiddelde publiek ervaren worden. In dat verband moet ervan worden uitgegaan dat het gemiddeld publiek zich in het algemeen niet laat beïnvloeden of misleiden als het zich ervan bewust is dat het gaat om een zekere overdrijving die aan reclame eigen is. Gelet op alle mogelijke gezondheidseffecten waar HWS bij haar opvattingen over drinkwater naar verwijst en die wellicht zouden kunnen doen vermoeden dat die effecten zouden kunnen optreden bij het drinken van gewoon leidingwater, is er in deze zaak sprake van onmiskenbare overdrijving. Hieruit volgt dat de uitingen van HWS op dit punt niet onrechtmatig zijn jegens VEWIN. Dit geldt eveneens voor de uitlatingen van HWS die volgens VEWIN onterecht wijzen op een tekort aan openheid en informatie door VEWIN. Het is VEWIN zelf die het publiek informeert over het leidingwater; daarvoor is een gebod tot rectificatie zoals hier gevorderd geen geëigend middel. VEWIN heeft daarnaast niet voldoende aannemelijk gemaakt dat HWS zich schuldig maakt aan ongeoorloofde vergelijking en ongeoorloofde mededinging. In dit verband heeft HWS er onweersproken op gewezen dat er zonder leidingwater geen Zero-water kan zijn en dat derhalve het product van HWS geen invloed heeft op de omzet van leidingwater.
3.8. Een feit van algemene bekendheid is dat het Nederlandse drinkwater bekend staat als prima drinkwater. Daarom valt niet te verwachten dat het Nederlandse publiek zich zonder meer door HWS, dat een commercieel eigen belang heeft bij de verkoop van haar product Zero-water, op een verkeerd been laat zetten. In ieder geval hebben de uitlatingen van HWS, naar voorlopig oordeel, een niet zodanig negatief effect dat die uitlatingen nopen tot de door VEWIN gevorderde rectificatie.
3.9. HWS heeft er ter zitting op gewezen dat er naar haar mening van feitelijke onjuistheden in haar uitingen geen sprake is, maar dat denkbaar is dat er op een enkel punt wellicht toch iets valt aan te wijzen. Daarbij heeft zij aangevoerd dat haar website experimenteel en voorlopig is. Wat hiervan zij, van belang is dat HWS zich realiseert dat zij bij haar uitingen zorgvuldigheid dient te betrachten. De keerzijde van het gebruik maken van het recht op vrije meningsuiting is nu eenmaal dat de uitoefening van deze vrijheid plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt. Daarbij past bijvoorbeeld niet het wekken van angstgevoelens bij de Nederlandse bevolking. Dat HWS zich hieraan tot nu toe schuldig heeft gemaakt is vooralsnog echter niet gebleken.
3.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen. VEWIN zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt VEWIN in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van HWS begroot op € 908,--, waarvan € 205,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 13 oktober 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
AB