ECLI:NL:RBSGR:2003:AL8888

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/037382-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Quadekker
  • J. Krekel
  • M. van Wezel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in de nabijheid van een bejaardenhuis met levensgevaar voor bewoners

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting op 8 juni 2003. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij samen met een mededader een brand heeft gesticht in de directe nabijheid van een bejaardenhuis, waardoor het leven van de aanwezige bewoners ernstig in gevaar is gebracht. De rechtbank benadrukt dat brand zich snel en onbeheersbaar kan ontwikkelen, en dat de rookontwikkeling levensbedreigend kan zijn. Het feit dat er geen slachtoffers zijn gevallen, wordt gezien als een gelukkige omstandigheid, maar dit ontslaat de verdachte niet van zijn verantwoordelijkheid.

De rechtbank heeft ook de emotionele en psychische gevolgen van de brandstichting voor de ouderen in het bejaardenhuis meegewogen. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de angst en onveiligheid die zijn daden hebben veroorzaakt, vooral voor bewoners die niet in staat waren zichzelf in veiligheid te brengen. De rechtbank heeft een voorlichtingsrapport van Psycho-medisch centrum Parnassia in overweging genomen, waarin werd geadviseerd om de verdachte een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gekoppeld aan een voorwaardelijke straf met reclasseringscontact.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een leerstraf van 20 uur. De rechtbank heeft ook verschillende vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen beoordeeld. De vorderingen van Stichting Zorgpartners Midden-Holland werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vorderingen van andere benadeelde partijen, zoals [benadeelde partij 1] en BAM NBM Infra, werden toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, met inachtneming van de bewijsstukken die zijn overgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
's-Gravenhage, 13 oktober 2003.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum[geboorteplaats]
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 september 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.I. Echteld, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich zes benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. E.I. Schuijer heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 primair en onder 3 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, alsmede tot de leerstraf “Niet nog een keer” voor de duur van 20 uur, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij Stichting Zorgpartners Midden-Holland, tot gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] (ad € 600,00), BAM NBM Infra (ad € 1.842,92) en van de Stichting Heemtuin Goudse Hout (ad €3.056,00), alsmede tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] tot een bedrag van € 400,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van laatstgenoemde benadeelde partij voor het overige en ten slotte tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij T.M.T. tot een bedrag van € 925,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van laatstgenoemde benadeelde partij voor het overige.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 primair en onder 3 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft zich in een periode van ongeveer acht maanden samen met ander(en) meerdere malen schuldig gemaakt aan brandstichting, waarbij telkens vele goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en waarbij eenmaal levensgevaar voor anderen te duchten was.
De rechtbank rekent verdachte de brandstichting op 8 juni 2003 het zwaarst aan, nu verdachte en zijn mededader deze brand in de zeer dichte nabijheid van een bejaardenhuis hebben gesticht. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededader het leven van de in dat bejaardenhuis aanwezige personen ernstig in gevaar gebracht, nu brand zich immers snel en onbeheersbaar kan ontwikkelen, zoals in het onderhavige geval ook gebeurd is, en de rookontwikkeling alleen al levensbedreigend kan zijn. De omstandigheid dat bij deze brand geen slachtoffers zijn gevallen is een zeer gelukkige, die echter geenszins aan de verdachte en/ of zijn mededader te danken is.
De rechtbank rekent het verdachte voorts zeer ernstig aan dat hij volledig voorbij is gegaan aan de enorme (emotionele en psychische) gevolgen die een dergelijke brandstichting heeft voor de ouderen die in dat bejaardenhuis woonachtig zijn. Immers veroorzaakt brandstichting in het algemeen al gevoelens van angst en onveiligheid, maar zeker in het onderhavige geval waarin vele van de bewoners van dat bejaardenhuis niet in staat waren zichzelf in veiligheid te brengen, veroorzaakt een dergelijke brand paniek en complete ontreddering.
De rechtbank kent echter ook aan de andere brandstichtingen groot gewicht toe en op dergelijke feiten kan in principe niet anders worden gereageerd dan door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft echter bij het bepalen van de strafmaat ten gunste van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij blijkens het hem betreffende Uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister nog niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, alsmede met zijn jeugdige leeftijd en met zijn houding ter terechtzitting. Verdachte heeft de rechtbank de indruk gegeven dat hij zich bewust is van het leed dat hij de slachtoffers van zijn brandstichtingen heeft aangedaan.
Ten slotte heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op het verdachte betreffend Voorlichtingsrapport van Psycho-medisch centrum Parnassia d.d. 19 september 2003. Blijkens voornoemd rapport adviseert Parnassia verdachte te veroordelen tot een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf alsmede tot een voorwaardelijk straf met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact teneinde toe te kunnen zien op een behandeling op het gebied van middelengebruik om zo recidive te voorkomen.
In het vorenstaande vindt de rechtbank aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde koppelen dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen van Parnassia. De rechtbank zal echter het strafadvies van Psycho-medisch centrum Parnassia tot het opleggen van een korte onvoorwaardelijke straf niet overnemen, aangezien met een dergelijke straf onvoldoende recht zou worden gedaan aan de ernst van de gepleegde feiten, zoals hierboven uiteengezet.
Op grond van het vooroverwogene is de rechtbank van oordeel dat straffen zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden zijn.
De vordering van de benadeelde partij.
Stichting Zorgpartners Midden-Holland, gevestigd te Gouda, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 500.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering – nu deze niet door bescheiden is onderbouwd – niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
[benadeelde partij 1], wonende te Waddinxveen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 600,00.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is eenvoudig van aard en vindt, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding onder 1 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen.
BAM NBM Infra, gevestigd te Hardinxsveld-Giessendam, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.842,92.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering eenvoudig van aard is en rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
[benadeelde partij 4], wonende te Gouda, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 830,00.
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is voorzover deze betrekking heeft op de werkelijke kosten van het herstel van de auto, eenvoudig van aard en vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij voor dat deel ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen tot een bedrag van € 400,00.
De rechtbank zal laatstgenoemde benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien dat gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Stichting Heemtuin Goudse Hout, gevestigd te Gouda, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.056,00.
Deze vordering is door de verdediging niet weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 2 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen.
T.M.T., gevestigd te Rotterdam, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.279,25.
Deze vordering, voorzover deze betrekking heeft op de gevorderde kosten voor het vervangen van de deur, binnenzijde herbeplaaten en afwerken, het schilderen van de buitenzijde alsmede een vergoeding van € 150,00 voor het ophalen en wegbrengen van de auto, alles exclusief BTW, is door de verdediging niet weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die voor dat gedeelte eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 3 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij voor dat gedeelte ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen tot een bedrag van € 925,00.
De rechtbank zal laatstgenoemde benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien dat gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 primair en onder 3 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 2 primair en feit 3 primair:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 36 MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Den Haag, i.c. de Sector justitiële verslavingszorg van Psycho-medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 9 juli 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 11 juli 2003;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten “Niet nog een keer”, voor de tijd van 20 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 10 DAGEN;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], BAM NBM Infra en Stichting Heemtuin Goudse Hout toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [benadeelde partij 1], wonende te Waddinxveen, girorekening 3193668, een bedrag van € 600,00;
- BAM NBM Infra, gevestigd te Hardinxsveld-Giessendam, bankrekening 359377904, een bedrag van € 1.842,92;
- Stichting Heemtuin Goudse Hout, gevestigd te Gouda, girorekening 7371206, een bedrag van € 3056,00;
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met de bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] en T.M.T. gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [benadeelde partij 4], wonende te Gouda, girorekening 1253393, een bedrag van € 400,00;
- T.M.T. gevestigd te Rotterdam, bankrekening 684224011, een bedrag van
€ 925,00;
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met de bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] en T.M.T. voor het overige niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding, en dat deze hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij Stichting Zorgpartners Midden Holland niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Krekel en Van Wezel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Van der Steen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2003.