ECLI:NL:RBSGR:2003:AM2361

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/037006-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Krom
  • A. van Steen
  • J. de Goede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling van echtgenote met mes

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 20 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn echtgenote ernstig heeft mishandeld. De verdachte, die zich inbeeldde dat zijn echtgenote hem bedriegt, heeft op de dag van het voorval zijn echtgenote met een mes in het gezicht verwond en geprobeerd haar van het leven te beroven door haar uit het raam te duwen. Het slachtoffer liep hierbij ernstig letsel op en moest meer dan zes weken in het ziekenhuis verblijven. De rechtbank heeft de verdachte zwaar aangerekend dat hij geen rekening hield met het risico dat hij nam voor het leven van zijn echtgenote, en dat zijn daden diepe sporen hebben nagelaten bij het slachtoffer. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden vrijgesproken van de mishandeling, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor poging tot doodslag en mishandeling, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het slachtoffer recht had op een bedrag van € 4.315,61. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen behandeld en bepaald dat bepaalde voorwerpen aan de verdachte en zijn familieleden worden teruggegeven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tweede telastlegging, maar hem wel schuldig bevonden aan de poging tot doodslag en mishandeling, en heeft de strafmaat gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/037006-03
rolnummer 2
's-Gravenhage, 20 oktober 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren in [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden,
Huis van Bewaring, te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 oktober 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr A.P. Visser, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Degeling heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 2 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde poging tot doodslag en de hem bij dagvaarding onder 2 subsidiair telastgelegde mishandeling wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen valmes (genummerd 4) zal worden onttrokken aan het verkeer, dat het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen aardappelmes (genummerd 5) zal worden teruggegeven aan de dochter van verdachte, [dochter van verdachte], dat het ondergoed (genummerd 6) zal worden teruggegeven aan verdachte en dat de groene poetsdoek (genummerd 7) zal worden teruggegeven aan de echtgenote van verdachte, [echtgenote van verdachte]. De overige op de beslaglijst genoemde voorwerpen zijn volgens de officier van justitie reeds aan de rechthebbende - [echtgenote van verdachte] - teruggegeven.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van in totaal € 16.315,61, bestaande uit: € 1.104,- ziekenhuis daggeldvergoeding, € 6,12 medicijnen, € 114,40 eigen bijdrage thuiszorg, € 91,09 verlies arbeidsvermogen en € 15.000,- terzake van smartengeld en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 2 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 subsidiair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Motivering van de straf en de maatregel.
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich ingebeeld dat zijn echtgenote hem bedriegt met andere mannen. Op de dag van het gebeuren meende verdachte een man de woning te hebben zien verlaten. Vervolgens heeft verdachte zijn echtgenote met een mes in het gezicht bewerkt om haar onaantrekkelijk te maken voor andere mannen. Verdachte heeft daarop gepoogd zijn echtgenote van het leven te beroven door haar uit het raam op de eerste verdieping van hun woning te duwen. Het slachtoffer heeft daarbij ernstig letsel aan haar rug opgelopen en is daarvoor ruim zes weken in het ziekenhuis opgenomen geweest.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich bij zijn handelingen in het geheel geen rekenschap heeft gegeven van het risico dat hij nam ten aanzien van het leven van zijn echtgenote. Deze handelwijze van verdachte laat bij het slachtoffer diepe sporen na.
Voorts heeft verdachte, door haar met een mes te verwonden, het slachtoffer letsel en pijn toegebracht. Daarbij is hij voorbijgegaan aan de psychische gevolgen die een dergelijk ernstig feit voor het slachtoffer plegen te hebben.
De rechtbank rekent het verdachte bovendien zwaar aan dat hij de feiten beging, terwijl zijn nog jonge kinderen - 11, 9 en 5 jaar - in de woning aanwezig waren en direct of indirect van de dramatische gebeurtenissen getuige zijn geweest.
Zoals is gebleken uit een verdachte betreffend Uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 16 januari 2003, is verdachte in het verleden reeds vele malen eerder met de politie en justitie in aanraking geweest en ook veroordeeld, ook wegens geweldsdelicten.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten over verdachte van de psychiater dr. B.A. Blansjaar d.d. 11 maart 2003 en van de GZ-psycholoog drs. N. Alkema d.d. 31 maart 2003. Beide gedragsdeskundigen geven in hun rapportage aan dat zij door onvoldoende medewerking van verdachte geen adequaat persoonlijkheidsonderzoek hebben kunnen verrichten. De psychiater komt voorts tot de conclusie dat betrokkene ten tijde van het telastgelegde waarschijnlijk leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een waanstoornis; de psycholoog concludeert dat er zeer mogelijk sprake was van een psychiatrisch toestandsbeeld in de zin van een waanstoornis van het jaloersheidstype en dat er daarnaast sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens daar betrokkene intellectueel gezien op zwakbegaafd niveau functioneert. Beide deskundigen onthouden zich van uitspraken omtrent de toerekeningsvatbaarheid van betrokkene en adviseren een klinisch psychiatrisch onderzoek te laten verrichten.
Ook de Reclassering heeft in het Voorlichtingsrapport van 25 maart 2003 - waarop de rechtbank eveneens heeft acht geslagen - de rechtbank in overweging gegeven om verdachte klinisch te laten observeren.
Vervolgens is door het Peter Baan Centrum te Utrecht een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. De deskundigen bij het Pieter Baan Centrum komen in het op 22 september 2003 uitgebrachte rapport tot de conclusie dat betrokkene ten tijde van het plegen van de hem telastgelegde feiten lijdende was aan een zodanig ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat deze feiten hem slechts in sterk verminderde mate kunnen worden aangerekend. Volgens de deskundigen is bij betrokkene sprake van een waanstoornis en van persoonlijkheidsproblematiek. De waanstoornis bestaat uit de vaste onwrikbare overtuiging dat zijn vrouw reeds jaren invloed op hem uitoefent door middel van voodoo, zodat hij niet tegen haar kan ingaan. In de afgelopen jaren zijn deze waangedachten uitgebreid, namelijk dat zijn vrouw hem wil vergiftigen en hem bedriegt met een andere man. De deskundigen achten het risico dat betrokkene, indien hij onbehandeld zou blijven, opnieuw zal komen tot agressieve gedragingen als de onderhavige, op de korte/middellange termijn groot. Op grond van dit alles adviseren de deskundigen de rechtbank aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, met bevel tot verpleging van overheidswege. Een behandeling in een minder stringent kader, zoals dat van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, biedt naar hun oordeel niet voldoende garantie voor het inperken van het recidiverisico, nu betrokkene geen ziektebesef of inzicht in zijn problematiek heeft.
De rechtbank neemt de conclusies van het Pieter Baan Centrum over en maakt die tot de hare.
Teneinde te bereiken dat het risico van recidive aanvaardbaar klein wordt, zal de rechtbank naast een gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling alsmede verpleging van overheidswege opleggen. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eisen, gelet op de persoonlijkheid van verdachte en de ernst van de door hem gepleegde feiten. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de deskundigen - blijkens hun rapportage - genoemde maatregel in dit verband adviseren en behandeling van verdachte mogelijk achten.
Gezien het bij dagvaarding bewezenverklaarde delict, zijnde een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, mag de duur van de TBS de termijn van vier jaar overschrijden.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de na te melden beslissing.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 4 verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van dit aan verdachte toebehorende voorwerp het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 6, te weten 1.00 STK Ondergoed Kl:grijs broek TR nr: PD 1/6.
De rechtbank zal de teruggave aan de echtgenote van verdachte, [echtgenote van verdachte], gelasten van het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 7, te weten 1.00 STK Doek Kl: groen, poetsdoek TR nr: PD 1/9.
De rechtbank zal de teruggave aan de dochter van verdachte, [dochter van verdachte], gelasten van het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 5, te weten 1.00 STK Mes Kl:blauw, aardappel TR nr: PD 1/5.
De vordering van de benadeelde partij.
[echtgenote van verdachte], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 31.465,61.
Voorzover de vordering betrekking heeft op kledingschade ad € 150,-, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering voor wat dit bedrag betreft niet met stukken is onderbouwd, terwijl uit het onderzoek ter terechtzitting niet duidelijk is geworden of deze kleren beschadigd zijn dan wel of deze anderszins niet meer te gebruiken zijn, hetgeen de vordering niet van zo eenvoudige aard maakt dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Voor wat betreft het gevorderde smartengeld, acht de rechtbank een bedrag van € 3.000,- gezien het door het slachtoffer opgelopen letsel en de periode dat zij daarvoor in het ziekenhuis heeft doorgebracht, redelijk, waarbij de rechtbank mede let op het feit dat de echtgenote van verdachte de rechtbank schriftelijk heeft laten weten dat zij verdachte wil vergeven.
De gevorderde daggeldvergoeding ziekenhuis van € 1.104,-, de nota medicijnen van € 6,12, de eigen bijdrage thuiszorg van € 114,40 en het verlies arbeidsvermogen van € 91,09, zijn door de bij het voegingsformulier overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering eenvoudig van aard is. De vordering vindt, naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 subsidiair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering voor genoemde bedragen en zal deze vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.315,61.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 4.315,61 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [echtgenote van verdachte].
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 2 primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien feit 1 primair:
POGING TOT DOODSLAG;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
MISHANDELING, BEGAAN TEGEN ZIJN ECHTGENOTE;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 15 (VIJFTIEN) MAANDEN;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 3 januari 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 6 januari 2003;
gelast terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart verbeurd het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 4, te weten: 1.00 STK Valmes Kl:zwart TR nr. PD 1/4;
gelast de teruggave aan verdachte van het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 6, te weten: 1.00 STK Ondergoed Kl:grijs, broek TR nr: PD 1/6;
gelast de teruggave aan [echtgenote van verdachte] (echtgenote van verdachte) van het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 7, te weten: 1.00 STK Doek Kl:groen, poetsdoek TR nr: PD 1/9;
gelast de teruggave aan [dochter van verdachte] (dochter van verdachte) van het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 5, te weten: 1.00 STK Mes Kl: blauw, aardappel TR nr: PD 1/5;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [echtgenote van verdachte], wonende te [adres], een bedrag van € 4.315,61, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 4.315,61 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [echtgenote van verdachte];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 86 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Krom, voorzitter,
Van Steen en De Goede, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2003.