RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Regnr.: Awb 02/21773
uitspraak: 23 juli 2003
inzake: A,
geboren op [...] juli 1982,
verblijvende te B
van Somalische nationaliteit,
IND-dossiernummer: 9810.23.8035,
eiseres,
gemachtigde: mr. H. B. Boogaart, advocaat te Groningen,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mw. mr. A. J. P. M. Vos, werkzaam bij de IND.
1.1 Op 27 oktober 1998 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 10 februari 2000, aan eiseres uitgereikt op 24 februari 2000, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
1.2 Eiseres heeft hiertegen bij brief van 17 maart 2000 bezwaar gemaakt. Eiseres is op 4 februari 2002 gehoord door de ambtelijke commissie. Bij beschikking van 21 februari 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 22 maart 2002 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. Bij brief van 23 april 2002 heeft eiseres de gronden van het beroep ingediend. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 23 april 2003 een verweerschrift ingediend.
1.4 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 mei 2003. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiseres is afkomstig uit Mogadishu en behoort tot de Midgan/Madhiban bevolkingsgroep. Op straat is eiseres negatief bejegend vanwege haar afkomst. De vader van eiseres is in 1995 gedood door leden van de Habar Gedir. Eiseres is daarbij mishandeld. Twee maanden daarna is de moeder van eiseres gedood door een verdwaalde kogel. De zuster van eiseres en de echtgenoot van deze zuster zijn toen bij eiseres gaan wonen. Na de dood van haar ouders is eiseres bedreigd en mishandeld. Gewapende mannen hebben getracht haar te verkrachten. Voornoemde zuster heeft vervolgens de woning verkocht en heeft eiseres weggestuurd vanwege het risico van verkrachting. Eiseres heeft in september 1998 haar land verlaten.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag om de volgende redenen afgewezen. Eiseres heeft, mede gelet op de door haar afgelegde tegenstrijdige verklaringen, haar gestelde vrees voor vervolging niet aannemelijk gemaakt. Verder stelt verweerder dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar terugkeer naar het land van herkomst een schending van artikel 3 EVRM zou betekenen. Eiseres kan niet kan worden gevolgd in haar stelling dat zij zich, als alleenstaande vrouw behorend tot de Midgan-bevolkingsgroep, niet in het relatief veilige noorden van Somalië zou kunnen vestigen. Verweerder merkt hierbij op dat eiseres niet als alleenstaande vrouw kan worden aangemerkt nu ten tijde van haar vertrek haar zus en zwager, waarbij zij geruime tijd heeft verbleven, bij de buren zijn achtergebleven.
Voorts verwijst verweerder naar de resultaten van het leeftijdsonderzoek van 24 september 1999, waarin wordt geconcludeerd dat de eigen leeftijdsopgave van eiseres onaannemelijk is, dat er van kan worden uitgegaan dat eiseres ouder is dan de opgegeven leeftijd en er serieus rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat eiseres meerderjarig was ten tijde van de asielaanvraag. Ten aanzien van de door eiseres gestelde twijfels bij de validiteit van het leeftijdsonderzoek, wordt verwezen naar de uitspraak van de Meervoudige kamer van de Arrondissementsrechtbank te `s Gravenhage van 10 oktober 2000 (AWB 99/8968) waaruit blijkt dat de gehanteerde onderzoeksmethode niet ter discussie staat en zorgvuldig tot stand is gekomen. In dit kader is van belang dat eiseres niet middels authentieke documenten en/of anderszins objectieve, verifieerbare feiten de door haar bij aanmelding opgegeven leeftijd aannemelijk heeft gemaakt. De verklaring van eiseres dat zij wel degelijk de juiste geboortedatum heeft opgegeven wordt als onvoldoende van de hand gewezen nu zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot contra-expertise.
Nu gegronde twijfel is ontstaan omtrent de identiteit van eiseres, is het niet mogelijk gebleken om onderzoek te doen naar adequate opvangmogelijkheden in het land van herkomst. Deze omstandigheid dient voor rekening van eiseres te blijven. Reeds hierom komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw), met de beperking verblijf als minderjarige vreemdeling.
2.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van tegenstrijdige verklaringen inzake de poging tot verkrachting en de inval en de mishandelingen, zoals door verweerder is gesteld. Het is gegaan zoals eiseres tijdens de zitting van de ambtelijke commissie heeft verklaard, hoewel zij zich na lange tijd niet meer elk detail kan herinneren. Eiseres stelt dat zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in verband met haar clan-afkomst. Verder stelt eiseres dat terugzending naar Somalië schending van artikel 3 EVRM oplevert. Eiseres is van mening dat zij zich als alleenstaande vrouw niet zonder meer in het noorden van Somalië kan vestigen. Eiseres wijst erop dat de Midgan/Madhiban een minderheid in Somalië vormen. De Midgan hebben ook geen mogelijkheid om zich te verweren tegen aanvallen van andere stammen. Zij beschikken bijvoorbeeld niet over een eigen militie. Eiseres verwijst naar algemeen bekende informatie over de situatie van de Midgan in Somalië. Eiseres is als alleenstaande kwetsbaar. Nu de Midgan geen homogene groep vormen is aansluiting zoeken bij andere clangenoten uitgesloten.
Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij niet weet waar haar zuster verblijft en of zij nog in leven is. Eisers heeft geen middelen om contact te zoeken. Gelet hierop dient zij als alleenstaand te worden aangemerkt.
Eiseres stelt dat zij wel degelijk de juiste leeftijd heeft opgegeven. Inzake het rapport van het leeftijdsonderzoek merkt eiseres op dat de conclusie in dit rapport niet zodanig stellig is dat het uitgesloten is dat zij minderjarig is. Het leeftijdsonderzoek is niet betrouwbaar genoeg geweest om te concluderen dat eiseres ouder is dan zij heeft aangegeven. Eiseres merkt in dit verband op dat de aan de hand van het leeftijdsonderzoek berekende leeftijd en de opgegeven leeftijd niet substantieel van elkaar afwijken. Zij meent dan ook dat haar leeftijdsopgave niet kan worden weerlegd door de resultaten van het leeftijdsonderzoek. Ter zitting heeft eiseres nog aangegeven dat, nu zij de conclusie van het onderzoek betwist, een contra-expertise niet reëel is.
2.4 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het beroep
2.5 Ten aanzien van het beroep van eiseres op een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het driejarenbeleid merkt de rechtbank op dat, nu eerst in de bestreden beschikking is getoetst aan dit beleid, de rechtbank onbevoegd is in zoverre kennis te nemen van het beroep en het beroepschrift voor dat gedeelte op grond van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ter afhandeling als bezwaar zal doorzenden.
2.6 Gelet op de gronden van beroep alsmede het verhandelde ter zitting dient in deze procedure te worden beoordeeld of de weigering aan eiseres een asielvergunning te verlenen op de a-, b- en c-grond van artikel 29, eerste lid, Vw, toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Het beroep op de c-grond van voornoemd artikel ziet op TBV 2003/4 onder paragraaf 4.4.3. Het beroep van eiseres ziet tevens op de weigering aan eiseres een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 14, tweede lid, Vw jo artikel 3.4, eerste lid onder y, Vreemdelingenbesluit (Vb). Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de nationaliteit en afkomst van eiseres niet in geschil zijn. De rechtbank gaat daar dan ook vanuit.
2.7 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, Vw kan een asielvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2.8 Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
2.9 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Somalië in het algemeen en in het bijzonder voor leden van de Midgan/Madhiban, zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een verblijfsvergunning op die grond moet worden verleend.
2.10 De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres haar gestelde vrees voor vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe volgt de rechtbank verweerder in zijn stelling dat eiseres inzake de gestelde mishandelingen en een poging tot verkrachting, tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres persoonlijk in de negatieve belangstelling is komen te staan van een van de strijdende partijen. Voorts is niet gebleken dat eiseres zodanig negatief is bejegend vanwege haar gestelde afkomst dat zij enkel vanwege deze afkomst individueel voor vervolging heeft te vrezen.
Eiseres kan derhalve niet aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
2.11 Wat betreft het beroep van eiseres op de b-grond van artikel 29, eerste lid, Vw, oordeelt de rechtbank als volgt. Om voor een verblijfsvergunning op voornoemde grond in aanmerking te komen dienen individuele redenen aan het beroep daarop ten grondslag te liggen. Eiseres heeft betoogd dat zij omwille van het behoren tot een minderheidsgroep te vrezen heeft voor een door artikel 3 EVRM verboden handeling. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling en overweegt daartoe dat met een verwijzing naar de algehele situatie in het land van herkomst onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat met betrekking tot eiseres persoonlijk het risico bestaat dat zij slachtoffer wordt van een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
Het is derhalve niet aannemelijk dat eiseres gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat eiseres aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen.
2.12 Inzake het beroep van eiseres op bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard onder de c-grond van artikel 29, eerste lid, Vw en zoals met betrekking tot vreemdelingen afkomstig uit Somalië is uitgewerkt in TBV 2003/4, overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens deze TBV dient een Somalische asielzoekster, om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van deze TBV, te voldoen aan de volgende voorwaarden: (1) behoren tot een minderheidsgroep, (2) afkomstig zijn uit een gebied dat is gelegen buiten het relatief veilige deel van Somalië of de provincies Bay en Bakool, (3) worden beschouwd als alleenstaande vrouw, en (4) vastgesteld dient te worden dat in haar geval bij terugkeer een sociaal vangnet ontbreekt. De bewijslast ten aanzien van deze voorwaarden ligt bij de asielzoekster.
Gelet op de inhoud van de bestreden beschikking gaat verweerder uit van de verklaring van eiseres dat zij afkomstig is uit Mogadishu. Ter zitting is gebleken dat de afkomst van eiseres, zij behoort tot de Midgan, een minderheidsclan, niet in meer in geschil is. Derhalve is niet in geding dat eiseres voldoet aan voorwaarde (1) en voorwaarde (2). Inzake voorwaarde (3) stelt verweerder dat eiseres niet kan worden aangemerkt als alleenstaande vrouw nu ten tijde van haar vertrek haar zus en zwager bij de buren zijn achtergebleven. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Immers, in TBV 2003/4 wordt een vrouw als alleenstaande aangemerkt indien zij op het moment van haar vertrek uit Somalië alleenstaande was. Een vrouw wordt niet als alleenstaande aangemerkt, indien zij voor haar vertrek uit Somalië met een meerderjarig gezinslid en/of ten tijde van haar uitreis vergezeld was van een meerderjarig familielid, met wie zij in familieverband leefde. Eiseres heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat zij als alleenstaande vrouw in de zin van TBV 2003/4 dient te worden beschouwd. De stelling van eiseres dat zijn geen contact heeft met haar zuster en zwager en geen middelen heeft om contact te zoeken, maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande kan het beroep van eiseres op TBV 2003/4 niet slagen en derhalve kan eiseres evenmin aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, aanpraak op een verblijfsvergunning ontlenen.
2.13 Gelet op voorgaande overwegingen is het beroep in zoverre ongegrond.
2.14 De verblijfsvergunning regulier, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vw, kan worden afgewezen op de gronden vermeld in artikel 16, eerste lid, Vw. De bijzondere voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning onder de beperking verblijf als minderjarige vreemdeling, wordt verleend zijn nader uitgewerkt in de Vreemdelingencirculaire (Vc), hoofdstuk C 2/7.4.1.
2.15 De rechtbank stelt vast dat in het rapport van het leeftijdsonderzoek dat heeft plaats-gevonden op 24 september 1999 onder meer is geconcludeerd dat eiseres ten tijde van het onderzoek 18 jaar of ouder was en dat terugrekenend eiseres ten tijde van de asielaanvraag 17,09 jaar of ouder moet zijn geweest. Volgens eigen opgave was eiseres ten tijde van de aanvraag 16,32 jaar. Voorts blijkt uit bijlage I van voornoemd rapport (pagina 6 onderaan) dat partiële sluiting van het sleutelbeen, hetgeen bij eiseres het geval was, eveneens voorkomt bij 16- en 17-jarigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onderzoeksresultaten in samenhang met het verschil tussen de opgegeven leeftijd en de op basis van dat onderzoek berekende leeftijd dusdanig gering is dat verweerder uitsluitend op basis van dat verschil (minder dan 0,8 jaar) niet in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiseres onjuiste gegevens omtrent haar leeftijd heeft verstrekt. Mitsdien ontberen ook de consequenties die verweerder aan die conclusie vervolgens heeft verbonden een draagkrachtige motivering.
2.16 Uit voorgaande overweging volgt dat het beroep, voor zover dit ziet op de weigering eiseres een verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling” te verlenen wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 Awb dient te worden vernietigd. Het tegen dit deel van de bestreden beschikking ingestelde beroep is gegrond.
2.17 Met betrekking tot de proceskostenveroordeling wordt beslist zoals in het dictum is aangegeven.
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep, voor zover zich dat richt tegen de weigering aan eiseres een vergunning tot verblijf regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, Vreemdelingenwet jo artikel 3.4, eerste lid en onder x, Vreemdelingenbesluit;
- verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de weigering eiseres een vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd toe te kennen onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling”, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- draagt verweerder op in zoverre opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te voldoen.
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mw. mr. G. M. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2003 in tegenwoordigheid van J. H. Bos als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 25 juli 2003