Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/14720 BEPTDN en AWB 02/91227 BEPTDN
inzake: A (eiser), geboren op [...] 1968, en B (eiseres), geboren op [...] 1970, beiden van Soedanese nationaliteit, wonende te C, eisers,
gemachtigde: mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, in de zaak van eiser, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. Kroeze, advocaat te ’s-Gravenhage.
1. Op 21 augustus 2001 respectievelijk 18 juli 2002 hebben eisers, in de zaak van eiseres mede ten behoeve van twee minderjarige dochters, aanvragen ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 11 december 2001 en 25 september 2002 heeft verweerder aan eisers schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvragen af te wijzen. Bij brieven van 8 januari 2002 en 24 oktober 2002 hebben eisers hun zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluiten van 22 januari 2002 en 7 november 2002 heeft verweerder de aanvragen afgewezen.
2. Bij beroepschriften van 19 februari 2002 en 5 december 2002 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van de beroepen zijn ingediend bij brieven van 29 maart 2002 en 7 januari 2003. De gronden van eiser zijn aangevuld bij brief van 26 april 2002. Op 8 augustus 2002 en 3 januari 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In verweerschriften van 3 en 6 juni 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2003. Eisers zijn aldaar vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Eisers zijn afkomstig uit D en behoren tot de Arabische bevolkingsgroep. Op 5 maart 1998 is eiser aangehouden bij een controlepost. Hij kon zich niet legitimeren en is meegenomen naar een militair kamp. De neef van eiser, die officier was in dit kamp, heeft eiser verplicht militaire dienst te vervullen, ondanks het feit dat eiser getrouwd is en getrouwde mannen van de dienstplicht zijn vrijgesteld. De reden dat de neef van eiser hem dit aandeed, was gelegen in het feit dat de vader van eiser is getrouwd met een vrouw van Nuba-afkomst en vanwege het conflict tussen de vader van eiser en diens broer over erfgoed. Op 2 april 1998 zijn eiser en anderen vanuit het trainingskamp gedeserteerd, omdat zij het slachtfeest niet thuis mochten vieren. Eiser werd dezelfde dag weer opgepakt. De andere gedeserteerden hadden eiser aangewezen als degene die het vluchtplan had bedacht. Eiser werd mishandeld. Vijftien dagen later werd hij overgebracht naar de gevangenis van Um Dorman. Op 25 juli 2001 is eiser naar het ziekenhuis in Khartoum gebracht in verband met problemen aan zijn blaas en urinewegen. Op 1 augustus 2001 werd de bewaker van eiser afgeleid doordat een andere patiënt was overleden en heeft eiser het ziekenhuis kunnen verlaten. Na zijn ontsnapping uit het ziekenhuis hebben de autoriteiten het ouderlijk huis van eiser doorzocht. Eiser is naar het huis van een vriend van hem gegaan en is daar gebleven tot zijn vertrek. Deze vriend heeft eiser in contact gebracht met E, een reisagent, die hem heeft geholpen het land te verlaten. Op 18 augustus 2001 is eiser naar Nederland gevlucht.
Na het vertrek van eiser is eiseres thuis lastiggevallen door de veiligheidsdienst. Begin september 2001 is zij door mannen van de veiligheidsdienst meegenomen en werd haar te verstaan gegeven dat zij zou worden gemarteld als zij niet zou vertellen waar eiser was. Twee weken later werd zij opnieuw meegenomen, terwijl zij haar kapsalon verliet, en werd zij mishandeld. Tot april 2002 deed de Veiligheidsdienst invallen in haar kapsalon, totdat zij hem sloot. In juni 2002 werd er wederom een inval in haar huis gedaan en werd gezegd dat haar dochters zouden worden meegenomen en gemarteld als zij niet zou vertellen waar eiser was. Eiseres kreeg ook problemen met haar schoonfamilie, die dreigde haar dochters te laten besnijden. Op 27 juni 2002 is eiseres bij een vriendin ondergedoken en op 5 juli 2002 heeft zij met haar dochters het land verlaten om op 6 juli 2002 in Nederland te arriveren.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde verblijfsvergunning.
Het relaas van eiser wordt niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd en geen coherente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen afgelegd omtrent zijn reis. De verklaring dat hij geen documenten mee kon nemen omdat deze bij een huiszoeking waren meegenomen, is strijdig met zijn eerdere verklaringen dat hij zijn documenten thuis heeft gelaten en dat hij niet wist of deze bij de huiszoeking waren meegenomen. De stelling dat hij geen reisdocumenten heeft overgelegd, omdat hij afhankelijk was van de reisagent is niet afdoende. Voorts wordt de verklaring van eiser dat hij zich niet direct heeft gemeld bij de paspoortcontrole in Nederland omdat hij bang was, niet gevolgd, gelet op het feit dat eiser heeft aangegeven dat hij de stelling van de reisagent dat er in Europa veel vrijheid en hulp was, geloofde. Het voorgaande doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiser.
Het wordt niet geloofwaardig geacht dat eiser verbaasd was dat hij bij een controlepost werd gecontroleerd op het vervullen van de dienstplicht, nu bij dergelijke controleposten onder meer de vervulling van de dienstplicht wordt gecontroleerd en eiser de desbetreffende post, die gelegen is tussen het huis van eiser en de stad, vaak is gepasseerd. De stelling van eiser dat er in Khartoum slechts één ziekenhuis is, is niet geloofwaardig, nu is gebleken dat aldaar acht ziekenhuizen zijn. De verklaring dat de bewaker in het ziekenhuis, die slechts een dag werkte toen eiser er was, vertrouwen in eiser heeft gekregen, is evenmin geloofwaardig. Voorts is het bevreemdend dat eiser heeft verklaard in zijn eigen kleding in het ziekenhuis te zijn opgenomen, opdat hij gemakkelijker zou kunnen ontsnappen, omdat eiser net twee jaar gedetineerd had gezeten en niet aannemelijk is dat hij dan nog over eigen kleding beschikte.
Het is voorts niet aannemelijk dat eiser in de bijzondere, negatieve aandacht van de autoriteiten staat in verband met de dienstplicht. Eiser is niet gedeserteerd, maar heeft zich enkel onttrokken aan de basisopleiding. Hiervoor staat een bestraffing van twee of drie jaar gevangenisstraf, welke straf blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 31 maart 2001 nauwelijks ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij staat eiser naar eigen zeggen nergens als dienstplichtige geregistreerd. De problemen van eiser met zijn neef liggen binnen de familiesfeer en derhalve kan hiertegen geen bescherming van het Vluchtelingenverdrag worden ingeroepen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat hij hierdoor problemen met de autoriteiten heeft en dat hij hiertegen geen bescherming kan inroepen van de (hogere) autoriteiten. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de banden van zijn neef met de autoriteiten dusdanig zijn dat hij ongestraft mensen kan detineren.
In het verweerschrift heeft verweerder nog naar voren gebracht dat verweerder het standpunt inzake de consequenties van het onttrekken aan de basisopleiding niet handhaaft.
Ten aanzien van eiseres heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat haar relaas evenmin geloofwaardig wordt geacht, nu haar relaas steunt op het relaas van eiser. Aan eiseres wordt nog tegengeworpen dat zij valse documenten en geen reisdocumenten heeft overgelegd.
Voorts heeft verweerder naar voren gebracht dat de Soedanese regering vrouwenbesnijdenis als niet-islamitisch beschouwt en de ontmoediging van deze praktijk steunt. Eiseres heeft de bescherming van de autoriteiten niet ingeroepen.
2. Eisers leggen aan het beroep ten grondslag dat zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat de verklaringen van eiser omtrent zijn documenten tegenstrijdig zijn. Het is voorts niet verwonderlijk dat de reisagent eiser geen documenten heeft gegeven, aangezien de reisagent niet gepakt wil worden. Eiser was bang tijdens de reis en diende de reisagent te volgen, waardoor het niet vreemd is dat hij niet meer kan vertellen over de reis en dat hij zich niet heeft gemeld.
Eiser heeft niet verklaard dat controle in Soedan niet voorkomt, doch slechts dat hij bij de controleposten nimmer op de dienstplicht is gecontroleerd. Eiser heeft verklaard over het grote ziekenhuis in Khartoum, daarmee niet uitsluitend dat er ook andere ziekenhuizen zijn. Met betrekking tot de bewaker heeft eiser slechts bedoeld te verklaren dat de bewaker niet verwachtte dat eiser in zijn toestand nog zou proberen te ontsnappen. In ieder geval heeft eiser de kans gehad om te ontsnappen. In het ziekenhuis heeft eiser de gehele tijd zijn eigen kleding aangehad.
Verweerder stelt eiser ten onrechte gelijk met iemand die zich aan de basisopleiding heeft onttrokken. De praktijk in Soedan is anders dan in voornoemd ambtsbericht wordt vermeld en daarbij kwam eiser op een zeer ongebruikelijke wijze in dienst terecht en kan hij niet worden gelijkgesteld met andere gerekruteerden.
Eiseres heeft te laat, namelijk eerst bij het besluit, kennis kunnen nemen van het kopie van proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) inzake de door eiseres overgelegde documenten. Niet duidelijk is welke referentie de KMAR heeft gebruikt. Voorts heeft zij een nationaliteitsverklaring en een huwelijksakte overgelegd, die als echt zijn aangemerkt. Het ontbreken van reisdocumenten kan haar niet worden tegengeworpen, nu zij - ook bezien in samenhang met eiser - consistente en geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd.
1. Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
4. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder d, van voornoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag de omstandigheid betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan heeft volgehouden.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dit artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag de omstandigheid betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
5. Met betrekking tot het beroep van eiser, geregistreerd onder nummer AWB 02/14720, overweegt de rechtbank als volgt.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd. De rechtbank overweegt in dit verband dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd omtrent de vraag of zijn documenten al dan niet zijn meegenomen bij de inval in zijn huis. Voorts heeft eiser geen reisdocumenten overgelegd. De stelling van eiser dat hij bang was en afhankelijk van de reisagent heeft verweerder onvoldoende mogen achten, gelet op het beleid van verweerder zoals neergelegd in hoofdstuk C1/5.8.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000. Dit beleid is niet kennelijk onredelijk.
7. Nu verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 in redelijkheid aan eiser heeft kunnen tegenwerpen, waardoor afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, mogen ingevolge artikel 31 van de Vw 2000, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (MvT, p. 40/41) en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
8. De rechtbank overweegt dat de verklaring van eiser dat hij verrast was dat hij bij de controlepost werd gecontroleerd, omdat alleen vrachtwagens werden gecontroleerd en hij zelf nimmer werd gecontroleerd, strijdig is met hetgeen bekend is over de algemene situatie in Soedan op grond van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 31 maart 2001. Dit ambtsbericht vermeldt dat personen bij de controleposten onder meer worden gecontroleerd in verband met de vervulling van de dienstplicht en dat een voorwaarde is dat de persoon die de controle wenst te passeren over een geldig identiteitsbewijs beschikt. Eiser heeft geen afdoende verklaring gegeven voor deze tegenstrijdigheid. Reeds op grond hiervan heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat het relaas van eiser niet geloofwaardig is. De overige door verweerder ingenomen standpunten betreffende de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser behoeven derhalve geen bespreking meer.
9. Gelet op het voorgaande wordt niet toegekomen aan de vraag of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het relaas van eiser niet kan leiden tot vluchtelingschap in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel tot de conclusie dat eiser bij terugkeer in het land van herkomst het reële risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM.
10. Op grond van het voorgaande dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard.
11. Met betrekking tot het beroep van eiseres, geregistreerd onder nummer AWB 02/91227, overweegt de rechtbank als volgt.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d en f, van de Vw 2000 aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen. De rechtbank acht de klacht van eiseres dat het proces-verbaal van bevindingen van de KMAR inzake de door eiseres overgelegde documenten te laat is overgelegd juist. Verweerder had dit document bij het voornemen moeten voegen ten einde eiseres in de gelegenheid te stellen zich desgewenst hierover uit te laten, zoals door verweerder ter zitting ook is beaamd. Deze omissie kan echter niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Hiertoe is het volgende redengevend. Het proces-verbaal is gevoegd bij het besluit zodat eiseres vanaf dat moment daarvan kennis had kunnen nemen. Zij had derhalve in het kader van het tegen het besluit ingestelde beroep kunnen onderbouwen dat en waarom niet van de juistheid van de bevindingen van de KMAR zou mogen worden uitgegaan. Dit is niet geschied. De enkele stelling dat niet duidelijk is welke referentie de KMAR heeft gehanteerd, kan niet als zodanige onderbouwing worden aangemerkt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze onderbouwing uitsluitend in de periode tussen het voornemen en het besluit kon worden geleverd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres als gevolg van de omissie van verweerder niet is benadeeld. De rechtbank laat in verband hiermede op de voet van het bepaalde in artikel 6:22, eerste lid, van de Awb het besluit in stand. Verweerder heeft het aspect dat eiseres valse documenten heeft overgelegd derhalve bij de beoordeling mogen betrekken.
13. Voor zover het asielrelaas van eiseres afhankelijk is van het relaas van eiser, verwijst de rechtbank naar hetgeen in rechtsoverweging IV.8 is overwogen omtrent de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Voor wat betreft de verklaring van eiseres dat haar dochters te vrezen hebben voor vrouwenbesnijdenis, overweegt de rechtbank dat eiseres hierover in beroep niet meer heeft geklaagd zodat de rechtbank er derhalve van uitgaat dat eiseres hieromtrent geen rechterlijk oordeel verlangt.
14. Op grond van het voorgaande dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard.
15. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart de beroepen ongegrond.
Gewezen door mr. F. Salomon, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.F. Koenis, griffier en openbaar gemaakt op: 18 juli 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 18 juli 2003
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.