ECLI:NL:RBSGR:2003:AM3156

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/33341, 03/33755
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Greeuw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van Rva-verstrekkingen aan Joegoslavische asielzoekers in verband met medische omstandigheden

In deze zaak hebben eisers, van Joegoslavische nationaliteit, op 7 april 2003 het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) verzocht om de Rva-verstrekkingen niet te beëindigen vanwege schrijnende omstandigheden die voortvloeien uit hun psychische gezondheidstoestand. Het COA heeft op 3 juni 2003 gereageerd, waarbij het stelde dat het geen zelfstandige beslissingsbevoegdheid had, omdat de Rva-verstrekkingen van rechtswege waren beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van het COA niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, maar dat het COA wel bevoegd is om een beslissing te nemen over een aanvraag om opvang in het geval van medische noodzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers op 31 januari 2003 een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier hebben ingediend, maar dat het COA niet kon overgaan tot het verlenen van opvang omdat de korpschef niet had aangegeven dat eisers analoog aan artikel 64 Vw behandeld konden worden. De rechtbank heeft het beroep van eisers, voor zover gericht tegen de mededeling van het COA dat de opvang niet gecontinueerd wordt, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het COA onzorgvuldig heeft gehandeld door niet bij de IND te informeren naar de medische situatie van eisers.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
Artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
artikel 3a Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA)
reg.nr: AWB 03 / 33341 COA F
AWB 03 / 33755 COA F
inzake: A, geboren op [...] 1969 en B, geboren op [...] 1972, alsmede hun drie minderjarige kinderen, allen van Joegoslavische nationaliteit, hierna te noemen, eisers,
gemachtigde: drs. F.W. King, rechtskundig adviseur te Leiden,
tegen: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), gevestigd te Rijswijk, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Snelleman, werkzaam bij het COA.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij brief van 7 april 2003 hebben eisers verweerder verzocht de verstrekking van de Rva-verstrekkingen niet te beëindigen.
1.2 Bij schrijven van 3 juni 2003 heeft verweerder hierop gereageerd.
1.3 Tegen voornoemd schrijven hebben eisers op 12 juni 2003 beroep ingesteld.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2003. Ter zitting hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
Feiten
2.1 Op 12 juni 1998 hebben eisers aanvragen ingediend om toelating als vluchteling. Bij afzonderlijke besluiten van 12 maart 2000 en 25 augustus 2000 zijn deze aanvragen afgewezen. Eiser heeft vervolgens tegen het afwijzende besluit een bezwaarschrift ingediend en verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 21 mei 2001, verzonden op 15 juni 2001, heeft de president van deze rechtbank het verzoek afgewezen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het afwijzende besluit op de aanvraag bezwaar ingediend, dat door verweerder bij besluit van 17 april 2001 ongegrond is verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Bij uitspraak van 9 januari 2003 van deze rechtbank is dit beroep ongegrond verklaard.
Bij brieven van 30 januari 2003 en 10 februari 2003 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verweerder op de hoogte gesteld van de vertrektermijn van eisers.
Bij brief van 3 april 2003 zijn eisers door verweerder op de hoogte gesteld van de beëindiging van de verstrekking van de voorzieningen en de geplande ontruiming van de woonruimte op 17 april 2003.
Bij brief van 7 april 2003 hebben eisers de korpschef van de politie Groningen, als hoofd van de Vreemdelingendienst, verzocht op grond van artikel 64 Vw te bewerkstelligen dat aan hen opvang wordt geboden, zolang nog niet op hun verzoek om uitstel van vertrek is beslist.
Bij schrijven van 7 april 2003 hebben eisers verweerder verzocht de voorzieningen te continueren daar schrijnende omstandigheden nopen tot het bieden van opvang. De schrijnende omstandigheden zijn gelegen in het psychiatrische toestandsbeeld van eisers en de omstandigheid dat eiseres in verwachting is van haar derde kind. Eisers hebben ter onderbouwing van hun psychische gesteldheid verklaringen overgelegd van hun psychiater. Tevens is bij dit schrijven een kopie van de brief van 7 april 2003 aan de korpschef gevoegd.
Op 17 april 2003 zijn de voorzieningen daadwerkelijk beëindigd.
Op 31 januari 2003 hebben eisers aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met als doel het ondergaan van een medische behandeling. Op deze aanvraag is tot op heden nog niet beslist.
Standpunten van partijen
2.2 Verweerder heeft in zijn brief van 3 juni 2003 het volgende overwogen. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, Vw heeft de uitspraak van de rechtbank van 21 mei 2001, alsmede de beslissing op bezwaar van 17 april 2001, van rechtswege het gevolg dat de verstrekkingen, voorzien bij of krachtens de Wet COA of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt, worden beëindigd. Enige beoordelingsvrijheid voor het COA over het al dan niet eindigen van de verstrekkingen is hierdoor niet aanwezig.
Verder overweegt verweerder dat het COA alleen dan tot (hernieuwde) opvang kan overgaan in het geval de IND heeft geoordeeld dat eisers in verband met hun gezondheidstoestand niet in staat zijn om te reizen. Nu de IND geen advies heeft uitgebracht dat eisers, in verband met hun gezondheidstoestand, wederom opvang toekomt, kan het COA eveneens niet overgaan tot het verlenen van opvang.
Met betrekking tot het verzoek van eisers aan de korpschef om op grond van artikel 64 Vw opvang te verlenen, merkt verweerder op dat op dit verzoek door de korpschef nog niet is beslist. Nu eisers gedurende de behandeling van een dergelijk verzoek geen recht op opvang toekomt, zal verweerder niet kunnen overgaan tot het verlenen van opvang aan eisers.
2.3 Eisers hebben in het beroep gesteld dat het COA wel beoordelingsbevoegdheid toekomt en dat het COA een andersluidend standpunt in kan nemen dan de IND. In bepaalde gevallen, onder meer indien de vreemdeling in zeer schrijnende omstandigheden verkeert, kan tot continuering van de opvang worden besloten. Dit volgt uit hoofdstuk C5/20.4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). In principe is het de IND die beoordeelt of sprake is van zeer schrijnende omstandigheden. Echter, nu gebleken is van een onderzoek noch van een beoordeling van de IND had het op de weg van verweerder gelegen om zich te laten informeren, dan wel zelf onderzoek te doen verrichten omtrent de situatie van eisers, waarop verweerder een besluit had kunnen nemen. Nu verweerder dit heeft nagelaten handelt zij in strijd met het eigen beleid. Het besluit van 3 juni 2003 is derhalve niet zorgvuldig voorbereid en is in strijd met artikel 3:2 Awb.
Eisers zijn voorts van mening dat er in hun geval sprake is van schrijnende omstandigheden, als bedoeld in voornoemd hoofdstuk van de Vc, op grond waarvan de opvang had dienen te worden hervat. Eisers staan onder medische behandeling en hebben medische behandeling nodig. Verwezen is naar medische verklaringen. Voorts zijn eisers van mening dat het beleid omtrent de schrijnende humanitaire omstandigheden niet voldoende duidelijk is en dat het derhalve in strijd is met het beginsel van gerechtvaardigd vertrouwen.
Nu verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat niet kon worden overgegaan tot het verlenen van opvang en op verweerder zelf geen onderzoeksplicht ligt, had verweerder naar mening van eisers ten minste de beslissing van de IND in de medische procedure af moeten wachten, alvorens zij een deugdelijke beslissing had kunnen nemen.
Eisers merken verder nog op dat het onwenselijk is dat een gezin met drie kleine kinderen zonder opvang in Nederland verblijft. De belangen van de kinderen bij voortzetting van de opvang zouden zwaarder moeten wegen dan het belang van verweerder bij ontruiming van de woonruimte van eisers. Hierbij verwijzen eisers naar het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Bovendien heeft het COA geen enkel spoedeisend belang bij het niet hervatten van de opvang van eisers.
2.4 Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat de brief van 3 juni 2003 niet opgevat kan worden als een besluit in de zin van de Awb waartegen rechtsmiddelen open zouden staan. De rechtsgevolgen vloeien immers voort uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 mei 2001 en de meeromvattende beschikking van 17 april 2001 en niet uit de bestreden brief van 3 juni 2003 van verweerder.
Verder is verweerder van mening dat het beleid, dat is neergelegd in hoofdstuk C5/20.4.3 Vc, waar eisers zich op beroepen, slechts betrekking heeft op indieners van een tweede of volgende asielaanvraag. Nu niet is gebleken dat eisers een tweede of volgende asielaanvraag hebben ingediend, dient het beroep op dit beleid te falen.
Ten aanzien van het beroep van eisers op artikel 27 van het IVRK stelt verweerder zich op het standpunt dat, voor zover dit verdrag al rechtstreeks toepasselijk is, het geen aanspraken in het leven roept voor kinderen, wier ouders in overeenstemming met de nationale wet van de verstrekkingen zijn uitgesloten.
Toepasselijk recht
2.5 Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, Vw heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 Vw, wordt afgewezen van rechtswege tot gevolg dat de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de wet COA of een ander wettelijke voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt, worden beëindigd op de bij of krachtens die wet of dat wettelijke voorschrift voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn. De bedoelde gevolgen van de beschikking treden ingevolge het derde lid van artikel 45 Vw niet in zolang het beroep van de vreemdeling de werking van de beschikking opschort.
2.6 Ingevolge artikel 62, eerste lid Vw dient de vreemdeling Nederland, binnen vier weken nadat het rechtmatig verblijf is geëindigd, uit eigen beweging te verlaten.
2.7 Op grond van artikel 64 Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Verweerders beleid inzake toepassing van dit artikel is vervat in hoofdstuk A4/7 Vc. Hierin is, voor zover hier van belang, bepaald dat, indien naar het voorlopig oordeel van de korpschef een situatie als bedoeld in artikel 64 Vw van toepassing kan zijn, deze zo spoedig mogelijk een politiearts of forensisch geneeskundige van de GGD dient te raadplegen. Als daarna een nader medisch onderzoek nodig wordt geacht, wordt door verweerder het Bureau medische advisering ingeschakeld. Op grond van het medische oordeel, wordt vastgesteld of zich een situatie als bedoeld in artikel 64 Vw voordoet.
2.8 In zijn brief van 23 november 1998 aan de Tweede Kamer heeft de Staatssecretaris van Justitie kenbaar gemaakt dat vreemdelingen in procedure omtrent hun verblijfsrecht, die zich feitelijk in dezelfde medische situatie bevinden als vreemdelingen, die vallen onder het bereik van artikel 25 Vw (oud), nu artikel 64 Vw, ook voor verstrekkingen op grond van de regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva) in aanmerking kunnen komen.
In TBV 2001/31 (verlengd bij TBV 2002/43) zijn de afspraken die gemaakt zijn ten aanzien van de uitvoering van de Rva neergelegd. Zo regelt het TBV de procedure welke reguliere vreemdelingen, die gezien hun medische situatie niet kunnen reizen, moeten volgen teneinde aanspraak te kunnen maken op de Rva-voorzieningen. Of een vreemdeling aanspraak kan maken op de Rva-verstrekking wordt beoordeeld door de korpschef. Deze dient in het individuele geval na te gaan of de betreffende vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:
- de vreemdeling is in procedure omtrent zijn verblijfsrecht;
- de vreemdeling kan (behoudens medische zorg) geen aanspraak maken op andere voorzieningen; en
- de vreemdeling is in het bezit van een verklaring van de behandelende arts waarin objectieve medische gegevens van de vreemdeling zijn aangegeven.
Om in aanmerking te komen voor voorzieningen krachtens de Rva dient de vreemdeling een aanvraagformulier voor Rva-verstrekkingen volledig ingevuld en ondertekend bij het COA in te dienen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde. Een gedeelte van dit aanvraagformulier dient door de Vreemdelingendienst ingevuld te worden. Het aanvraagformulier is zowel bij het COA als bij de Vreemdelingendienst verkrijgbaar.
Het recht op voorzieningen ontstaat pas op het moment dat in het individuele geval hiertoe is beslist.
2.9 In artikel 3, tweede lid, Rva is bepaald dat het COA zorg draagt voor de centrale opvang van andere categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Wet COA, na een verzoek van de Minister.
In de toelichting op dit artikel staat het volgende vermeld:
"Ingevolge dit artikel kan het COA ook aan andere categorieën vreemdelingen dan asielzoekers als bedoeld in artikel 3, tweede lid, Wet COA, opvang aanbieden in een opvangcentrum. Hieraan zal een uitdrukkelijke opdracht van de Minister van Justitie ten grondslag moeten liggen, zo volgt uit artikel 3, tweede lid, Wet COA. Deze nieuwe bepaling strekt er thans toe het mogelijk te maken dat na inwerkingtreding van de Koppelingswet het COA vreemdelingen en hun gezinsleden, die op basis van artikel 25 Vw (oud) uitstel van vertrek hebben gekregen, omdat verwijdering met het oog op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of een van zijn gezinsleden niet verantwoord is, opvang in een opvangcentrum aan te bieden. Voorwaarde is dat in hun opvang gedurende die periode op geen andere wijze (bijvoorbeeld door verblijf bij familie of bekenden, in een ziekenhuis of anderszins) kan worden voorzien."
2.10 Voorts voert verweerder blijkens hoofdstuk C5/20.4.3 en C5/21.2.2 Vc een beleid dat ten aanzien van vreemdelingen die een tweede of volgende aanvraag hebben ingediend of ten aanzien van wie een zogenaamde Dublin-claim is ingediend, doch die zich in zeer schrijnende humanitaire omstandigheden bevinden, door de IND aan het COA wordt geadviseerd toch opvang te bieden.
Overwegingen van de rechtbank
Ontvankelijkheid
2.11 Allereerst dient te worden beoordeeld of de brief van verweerder van 3 juni 2003 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.
2.12 Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c Vw, in verband met het derde lid van dat artikel, zijn de door verweerder aan eisers geboden voorzieningen met de genoemde uitspraak van de president van deze rechtbank van 21 mei 2001 ten aanzien van eiser respectievelijk vier weken na de hierboven genoemde uitspraak van 9 januari 2003 ten aanzien van eiseres, van rechtswege beëindigd. Dit brengt met zich mee dat verweerder niet bevoegd is tot nadere besluitvorming aangaande de continuering van de opvang. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het COA geen zelfstandige beslissingsbevoegdheid heeft met betrekking tot het al dan niet continueren van de opvang van eisers. De brief van verweerder van 3 juni 2003 is in zoverre dan ook niet gericht op rechtsgevolg en geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.13 Anders oordeelt de rechtbank met betrekking tot de mededeling van verweerder in de brief van 3 juni 2003 voor zover deze ziet op het niet (opnieuw) kunnen verlenen van opvang in verband met de gezondheidssituatie van eisers.
2.14 Uit de tekst van TBV 2001/31, in samenhang met de toelichting op artikel 3, tweede lid, Rva blijkt genoegzaam dat het COA de bevoegdheid heeft een beslissing te nemen op een aanvraag om opvang in de zin van voornoemd TBV. In zoverre heeft verweerder zich in de brief van 3 juni 2003 ten onrechte op het standpunt gesteld niet bevoegd te zijn een beslissing te nemen op het verzoek om (hernieuwde) opvang. Die brief is in zoverre op rechtsgevolg gericht en aan te merken als een voor beroep vatbaar besluit. Het beroep is in zoverre ontvankelijk.
2.15 Nu verweerder zich, gelet op de laatste alinea van de brief van 3 juni 2003 en het verweerschrift, inhoudelijk heeft uitgelaten over het niet (opnieuw) verlenen van opvang aan eisers, ziet de rechtbank aanleiding uit overwegingen van finaliteit het besluit te toetsen.
Inhoudelijke beoordeling
2.16 Nu eisers, naar niet in geschil, op 31 januari 2003 een aanvraag hebben ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier met als doel medische behandeling, waarop nog niet is beslist, kan het COA pas tot het verlenen van opvang overgaan, indien op het aanvraagformulier om Rva-verstrekkingen door de korpschef is aangetekend dat eisers analoog aan de situatie in artikel 64 Vw kunnen worden behandeld. Hoewel eisers, gezien de gedingstukken, een aanvraagformulier bij hun brief aan verweerder van 7 april 2003 hebben overgelegd, bevat dat formulier niet genoemde vermelding door de korpschef. Hiermee staat reeds vast dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor opvang.
2.17 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet voor opvang in aanmerking komen.
2.18 Het beroep van eisers op hoofdstuk C5/20.4.3 Vc, opvang in geval van zeer schrijnende humanitaire omstandigheden, slaagt evenmin. Dit beleid heeft betrekking op opvang die geboden kan worden in geval van een tweede of volgende asielaanvraag. Vast staat dat daarvan in de onderhavige zaak geen sprake is.
2.19 Ten aanzien van het beroep van eisers op het IVRK heeft verweerder terecht overwogen dat dit verdrag geen aanspraken in het leven roept voor kinderen wier ouders rechtmatig van de verstrekkingen zijn uitgesloten.
2.20 Tenslotte is er evenmin grond voor het oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet bij de IND te informeren naar de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van de medische situatie van eisers. Gelet op de duidelijke en strikte procedure, waarin TBV 2001/31 voorziet, had het op de weg van eisers (gemachtigde) gelegen zich daarover met de IND of de korpschef te verstaan.
2.21 Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.22 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de mededeling van verweerder van 3 juni 2003 dat de opvang niet gecontinueerd wordt, niet-ontvankelijk;
3.2 verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2003, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Affourtit-Kramer als griffier.
afschrift verzonden op: 29 augustus 2003
Coll:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.