RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Regnr.: Awb 02/11098
uitspraak: 15 augustus 2003
inzake: A,
geboren op [...] 1969
verblijvende te B,
van Ivoriaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9908.11.8090,
eiser,
gemachtigde: mr. K. J. Meijer, advocaat te St. Annaparochie,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. H. Ipenburg, werkzaam bij de IND.
1.1 Op 11 augustus 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 2 november 1999 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist eiser geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
1.2 Eiser heeft hiertegen bij brief van 29 november 1999 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 22 januari 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 12 februari 2002 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De gronden zijn ingediend op 11 maart 2002. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 17 juni 2003 een verweerschrift ingediend.
1.4 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 juli 2003.
Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser is in 1990 beroepsmilitair geworden. Naar aanleiding van de lage soldij en de slechte behandeling is eiser met andere militairen in staking gegaan. Deze staking is uitgelopen op een oproer. Vanwege zijn deelname aan deze oproer is eiser overgeplaatst naar het ministerie van defensie waar hij de militaire geheime dienst is gaan werken. In 1995 is eiser onbewust ingezet bij een couppoging. Naar aanleiding daarvan is eiser gevangen gehouden. Tijdens zijn detentie heeft eiser overdag zijn werkzaamheden mogen voortzetten. Deze situatie heeft voortgeduurd tot 1997. In deze periode is eiser enkele keren vrijgelaten. In dezelfde periode is eiser voor zijn werk in onder andere Parijs geweest en heeft hij als toerist een bezoek aan Nederland en België gebracht. In de periode 1997 tot 1999 is eiser vaak gevolgd en ondervraagd. Eiser heeft in 1999 zijn land verlaten toen andere soldaten die bij de coup betrokken waren geweest, gevangen waren gezet.
2.2 Verweerder stelt vast dat eiser niet beschikt over een voor toegang in Nederland vereist grensoverschrijdingsdocument en zich niet tijdig heeft gemeld bij de bevoegde autoriteiten. Eiser heeft daarvoor geen verschoonbare reden gegeven. Gelet hierop is de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk.
Verweerder overweegt ten overvloede dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn en voert daartoe het volgende aan. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd ten aanzien van de datum van overlijden van zijn vader en de wijze waarop hij daarvan kennisnam en omtrent en de plaatsen en momenten van detentie. Daarnaast heeft eiser vage en algemene beschrijvingen van zijn werkzaamheden gegeven en heeft hij zijn verblijf in Nederland in eerste instantie verzwegen. De verklaringen van eiser voor deze discrepanties doen aan het bovenstaande niet af. De ongeloofwaardigheid is versterkt nu in bezwaar geen verweer is gevoerd met betrekking tot de twijfel aan eisers ontsnapping.
Inzake de door eiser gestelde slechte geestelijke gesteldheid als verklaring voor tegenstrijdigheden en onduidelijkheden, stelt verweerder dat dit, behoudens een brief van de huisarts, niet met documenten is onderbouwd. Nu voornoemde brief pas na twee jaar verblijf in Nederland is overgelegd, kan deze niet dienen ter onderbouwing van eisers gesteldheid tijdens het nader gehoor. Daarbij merkt verweerder op dat het aan eiser is toe te rekenen dat hij zich destijds niet bij de Medische Opvang heeft gemeld. Verweerder stelt verder dat eiser tijdens het nader gehoor heeft aangegeven dat hij zich weliswaar bepaalde dingen niet kan herinneren vanwege zijn geestelijke gesteldheid, maar dat dit slechts om kleine dingen ging. Eiser gaf voorts aan dat hij wel in staat was verder gehoord te worden. Voorts blijkt uit de brief van de huisarts van geheel andere asielmotieven dan tijdens het eerste en het nader gehoor, bij de ambtelijke commissie en kennelijk jegens de gemachtigde. Dit versterkt de twijfel aan de asielmotieven.
Verweerder ziet geen aanleiding onderzoek te verrichten naar de geestelijke gesteldheid van eiser nu ernstig wordt getwijfeld aan de verklaringen van eiser omtrent de gebeurtenissen naar aanleiding waarvan hij verklaart concentratie- en geheugenstoornissen te hebben.
2.3 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet wist van de mogelijkheid tot het indienen van een asielaanvraag en dat hij deze aanvraag pas kon toen doen toen anderen hem daarop hadden gewezen. Eiser merkt op dat hij de datum van overlijden van zijn vader tijdens het nader gehoor heeft gecorrigeerd. Inzake de door verweerder gestelde tegenstrijdige verklaring omtrent de detentie merkt eiser op dat hij tijdens het nader gehoor afdoende heeft aangegeven dat hij jarenlang met allerlei disciplinaire en andere maatregelen is lastiggevallen zodat hij niet meer precies weet van wanneer tot wanneer elke maatregel duurde. Bovendien heeft verweerder niet goed begrepen wat de aan eiser opgelegde straffen inhielden. Hierdoor is verwarring ontstaan. Eiser voert aan dat hij al bij het begin van het nader gehoor heeft aangegeven niet in staat te zijn gehoord te worden. Het gehoor is dan ook ten onrechte doorgezet en eiser is ten onrechte niet naar de Medische Opvang verwezen. Overigens vraagt eiser zich af of de tolk tijdens het nader gehoor alles wel goed heeft vertaald. Eiser stelt verder dat hij moeizaam formuleert en de dat de contactambtenaar tijdens het nader gehoor een weinig adequate manier van vragenstellen had. Dit heeft ten onrechte de indruk gewekt dat zijn antwoorden te vaag zouden zijn. Eiser wijst op zijn geheugenprobleem. De geloofwaardigheid van eisers relaas kan om die reden in redelijkheid niet in twijfel worden getrokken. Eiser heeft zijn verblijf in Nederland niet verzwegen maar meteen bij het nader gehoor aangegeven. Eiser heeft gegronde reden te vrezen voor vervolging nu tegen hem jarenlang allerlei disciplinaire maatregelen werden genomen en collega’s op grond van vergelijkbare beschuldigingen in de gevangenis zijn beland. Bovendien werd eisers familie het slachtoffer van zijn activiteiten. Bij terugkeer in Ivoorkust verwacht eiser gearresteerd en verhoord te worden. Dit zal gepaard gaan met marteling en mishandeling en een schending van artikel 3 EVRM opleveren.
2.4 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het beroep
2.5 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij zijn in de bestreden beschikking opgenomen primaire standpunt, namelijk de stelling dat op basis van artikel 15b, eerste lid, onder f Vreemdelingenwet (Vw) oud, het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, niet langer handhaaft. Derhalve is deze stelling niet langer in geding.
2.6 Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de term “ten overvloede”, zoals opgenomen in de bestreden beschikking, dient te worden gelezen als “subsidiair” en dat hetgeen daaronder is opgenomen thans verweerders primaire standpunt is, omdat de onder 2.5 genoemde stelling immers is prijsgegeven.
2.7 Nu de door verweerder gehanteerde term "ten overvloede" geen wettelijke betekenis kent, gaat de rechtbank te rade bij het spraakgebruik Daar betekent "ten overvloede": iets dat men doet, ofschoon het eigenlijk overbodig is. De rechtbank verwijst naar de uitleg in Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, 13e uitgave 1999, blz. 2449. De rechtbank is op basis van deze uitleg, die zij tot de hare maakt, van oordeel dat verweerder met het gebruik van de term “ten overvloede” in de bestreden beschikking heeft aangegeven dat hetgeen daarna volgt overbodig is.
Verweerder doet ter zitting enkel nog een beroep op hetgeen na “ten overvloede” is opgenomen en stelt dat dit thans het primaire standpunt is. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt een dergelijke transformatie ter zitting van verweerders conclusie over het asielrelaas van een andere weging van de door eiser naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, welke weging haar definitieve weerslag had behoren te vinden in het bestreden besluit. Wegens strijd met de goede procesorde staat het verweerder niet vrij hangende beroep zijn motivering van het bestreden besluit op een essentieel onderdeel te wijzigen. De rechtbank zal hiermee dan ook geen rekening houden.
Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking zinledig is, aangezien daaruit niet kan worden afgeleid welke gedachtegang het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen, tot die beslissing heeft geleid. De beschikking kan derhalve niet worden beschouwd als een beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Zij voldoet daarom niet aan het vereiste van artikel 1:3, eerste en tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.8 Uit het voorgaande volgt dat voor eiser het procesbelang ontbreekt. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
2.9 Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden beschikking niet is een beschikking zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen beslissing meer op het bezwaarschrift en is verweerder gehouden een nieuwe beschikking te geven die aan de wettelijke vereisten voldoet.
2.10 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- verstaat dat verweerder een nieuwe beslissing moet nemen op het bestaande bezwaarschrift;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. H. Severein en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2003 in tegenwoordigheid van J. H. Bos als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 15 augustus 2003