ECLI:NL:RBSGR:2003:AN1245

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/6262
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de geloofwaardigheid van een asielrelaas van een Angolese minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 september 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Angolese minderjarige vreemdeling, eiser A, die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen op grond van de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. Eiser had gesteld dat hij vreesde voor vervolging vanwege zijn betrokkenheid bij oppositionele activiteiten in Angola, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen aannemelijke verklaringen had afgelegd over de gestelde feiten. De rechtbank concludeerde dat verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, in redelijkheid had kunnen concluderen dat het asielrelaas niet geloofwaardig was. Dit oordeel was gebaseerd op het ontbreken van reis- of identiteitspapieren en de inconsistenties in eisers verklaringen over zijn reis naar Nederland en zijn situatie in Angola.

De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas primair de verantwoordelijkheid van de minister is en dat de rechter deze beoordeling slechts terughoudend kan toetsen. De rechtbank vond dat verweerder terecht had gesteld dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het ontbreken van documenten aan hem niet kon worden toegerekend. Eiser had ook geen overtuigende informatie kunnen verstrekken over zijn school en zijn verblijf in Angola, wat de geloofwaardigheid van zijn verhaal verder ondermijnde.

Eiser had wel een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) gekregen, maar de rechtbank stelde dat dit niet in strijd was met de conclusie dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat partijen binnen vier weken hoger beroep konden instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 02/6262 BEPTDN GR
uitspraak: 19 september 2003
U I T S P R A A K
inzake: A,
geboren op [...] 1984,
verblijvende te B,
van Angolese nationaliteit,
IND dossiernummer 0104.25.8069,
eiser,
gemachtigde: mr. C.K.E.E. Fuhler, advocaat te Emmen,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. S. Raterink, werkzaam bij de IND.
1. PROCESVERLOOP
1.1 Op 25 april 2001 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 19 december 2001 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2 Bij beroepschrift van 16 januari 2002 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 29 augustus 2003. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. MOTIVERING
Standpunten van partijen
2.1 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Hij is afkomstig uit Cabinda. Zijn moeder is in 1992 om het leven gekomen. Eisers vader en zijn oudere broer hielden zich bezig met activiteiten voor het FLEC. Eind 1999 is eisers broer door de politie doodgeschoten terwijl hij bezig was biljetten van het FLEC in de stad op te hangen. Eisers vader is enige dagen later zijn beklag gaan doen bij de politie. Eiser heeft zijn vader nadien niet meer gezien. Van een vriend van zijn vader vernam hij dat zijn vader dood was. Eiser is toen bij deze vriend in huis gaan wonen. Deze vriend verrichtte ook werkzaamheden voor het FLEC. Omdat eiser wel goed kan tekenen werd hem gevraagd mee te werken aan het opstellen van propagandamateriaal. Eiser maakte tekeningen, bijvoorbeeld spotprenten van de president. Hij ging ook samen met vrienden FLEC-affiches aanplakken. Op 31 maart 2001 werden zij daarbij betrapt door een vijftal MPLA-agenten. Eén van de vrienden werd gedood toen hij probeerde te vluchten; een andere werd gevangen genomen. Eiser werd bewusteloos geslagen en achtergelaten. Omdat hij daarna werd gezocht door de politie moest hij vluchten.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen; primair omdat eisers relaas niet geloofwaardig wordt geacht. Vastgesteld wordt dat reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden ontbreken. Een door eiser overgelegde Cédula heeft niet op hem betrekking. De verklaring omtrent het verlies van het binnenwerk van de Cédula wordt niet aannemelijk geacht. Verder kan aan de door eiser afgelegde verklaring omtrent de reisroute geen geloof worden gehecht. Het wordt tevens niet geloofwaardig geacht dat eiser zonder wettelijk vertegenwoordiger Angola heeft kunnen verlaten en dat hij tijdens zijn aanhouding door de politie is neergeslagen maar niet is meegenomen. Verder wekt het bevreemding dat eiser geen informatie over zijn school kan verstrekken.
Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging nu niet aannemelijk is dat de autoriteiten op de hoogte zijn van zijn activiteiten en dat hij wordt gezocht door de autoriteiten. Het is ook niet aannemelijk gemaakt dat eiser bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een in artikel 3 EVRM verboden behandeling. Eiser kan voorts geen aanspraak maken op een verblijfsvergunning asiel op basis van één van de verder in artikel 29 Vw genoemde gronden. Verweerder heeft eiser wel een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) toegekend. Tegen deze toekenning heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend.
2.3 Eiser stelt zich op het standpunt dat het onderweg verliezen van het blad met persoonsgegevens uit de Cédula hem niet kan worden toegerekend. Voor de reis was hij verder volledig afhankelijk van de reisagent.
De vriend van eisers vader, die hem na de dood van de vader heeft geholpen, dient als zijn wettelijk vertegenwoordiger te worden beschouwd.
Dat de politieagenten eiser niet mee hebben genomen dient te worden verklaard door het feit dat er veel mensen kwamen kijken toen de aanhouding plaats vond en de politie een escalatie wilde voorkomen.
Eiser vreest voor vervolging omdat hij wordt verdacht van oppositionele activiteiten. De politie is naar hem op zoek. Eisers vader en broer zijn om dezelfde redenen om het leven gebracht. Hij loopt het risico van mensenrechtenschendingen.
Gezien de situatie in Angola ligt verder een categoriaal beschermingsbeleid in de rede.
2.4 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het beroep
2.5 Ondermeer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr.140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
2.6 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.7 De rechtbank leidt, mede gelet op hetgeen verweerder in het verweerschrift en ter zitting nog heeft gesteld, uit de bestreden beschikking af dat verweerder zich primair op het standpunt stelt dat eisers relaas als ongeloofwaardig moet worden beschouwd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas tot de verantwoordelijkheid van de minister en kan die beoordeling slechts terughoudend door de rechter worden getoetst. De maatstaf bij die toetsing is de vraag of de minister, gelet op de motivering, neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen.
2.8 Ingevolge art 31, eerste lid Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 Vw, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. Uit de formulering van artikel 31 Vw vloeit voort dat, indien de omstandigheid als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 Vw zich voordoet, dit bij het onderzoek naar de aanvraag wordt betrokken. Niet kan derhalve worden volstaan met de vaststelling dat bedoelde omstandigheid zich voordoet, maar tevens zal het asielrelaas aan een beoordeling moeten worden onderworpen.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht aan eiser het ontbreken van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden heeft kunnen tegenwerpen nu uit hetgeen door eiser is gesteld niet kan worden afgeleid dat het ontbreken van deze documenten verschoonbaar kan worden geacht. De rechtbank kan verweerder echter niet volgen in de stellingname dat ten aanzien van het door eiser overgelegde kaft van een Cédula hem artikel 31, tweede lid onder e, Vw kan worden tegengeworpen. Uit dit enkele kaft kan niet worden afgeleid bij wiens Cédula het heeft behoord zodat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gesteld dat eiser opzettelijk een identiteitspapier heeft overgelegd dat niet op hem betrekking heeft.
2.10 Aan de conclusie strekkende tot ongeloofwaardigheid van het asielrelaas heeft verweerder verder onder meer ten grondslag gelegd het feit dat eiser er niet in is geslaagd de gestelde reis naar Nederland aannemelijk te maken. Verweerder heeft hierbij betrokken dat eiser niet in staat is geweest om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven. Verder wordt niet geloofwaardig geacht dat hij zonder ouders of wettelijk vertegenwoordiger Angola zou hebben verlaten aangezien het volgens het ambtsbericht van 4 mei 2001 onwaarschijnlijk is dat een minderjarige zonder steun van familie een Europees land zou kunnen bereiken. Ook aan het feit dat een vriend van eisers vader de dure vliegreis naar Europa zou hebben betaald wordt geen geloof gehecht.
2.11 Daarnaast zet verweerder vraagtekens bij eisers verklaring dat het personaliablad uit zijn Cédula van het kaft zou zijn losgeraakt en uit zijn zak gevallen waardoor dit personaliablad is verloren. Verweerder stelt voorts dat het bevreemding wekt dat eiser geen nadere informatie kan verstrekken over zijn school, hij geen namen van leraren weet en ook zijn leerlingen nummer niet kent terwijl het in Angola gebruikelijk is dat iemand een leerlingennummer bezit. Daarnaast wordt het ongeloofwaardig geacht dat eiser tijdens de aanhouding wel is neergeslagen door de politie maar, anders dan zijn vriend, niet is meegenomen nu vier of vijf agenten in staat zouden moeten zijn om eiser en zijn vriend te overmeesteren.
2.12 Volgens vaste jurisprudentie behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door een vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van de minister en kan die beoordeling slechts terughoudend door de rechter worden getoetst. Terughoudend toetsend is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiser ten aanzien van voornoemde feiten geen aannemelijke verklaringen heeft afgelegd. Verweerder heeft aldus in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat eisers relaas als niet geloofwaardig moet worden beschouwd.
2.13 Namens eiser is ten slotte gesteld dat het vreemd is dat hij enerzijds een amv-vergunning heeft gekregen omdat hij in Angola geen opvang heeft, maar dat anderzijds zijn asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht. In de eerste plaats wijst de rechtbank erop dat deze beroepszaak geen betrekking heeft op de verleende amv-vergunning, maar alleen op de geweigerde asielvergunning. Voorts is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat het feit dat hem wel een amv-verblijfsvergunning is verleend niet op voorhand in strijd is met het ongeloofwaardig achten van het asielrelaas. De beoordeling van de vraag of een asielzoeker in aanmerking moet komen voor een reguliere verblijfsvergunning amv vindt eerst plaats nadat is vastgesteld dat een verblijfsvergunning asiel niet zal worden verleend. Verder is, zoals namens verweerder in reactie op eisers stelling is aangevoerd, het beoordelen van de geloofwaardigheid van een asielrelaas iets anders dan de vraag of er voor een minderjarige in het land van herkomst opvang aanwezig is. Het als ongeloofwaardig bestempelen van een asielrelaas laat namelijk onverlet dat verweerder toch in voorkomend geval tot de conclusie kan komen dat er voor een minderjarige vreemdeling in het land van herkomst geen opvang aanwezig is.
2.14 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.15 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3. BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 19 september 2003 in tegenwoordigheid van mr. O.J. Bergsma als griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 22 september 2003