ECLI:NL:RBSGR:2003:AN8984

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/43204
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • H.C. Greeuw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de meerderjarigheid van een vreemdeling in grensdetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 augustus 2003 uitspraak gedaan in een geschil over de meerderjarigheid van een vreemdeling die in grensdetentie was geplaatst. De vreemdeling, geboren in 1989 en van Liberiaanse nationaliteit, werd op 5 augustus 2003 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Bij deze gelegenheid werd een vrijheidsontnemende maatregel toegepast. De vreemdeling diende een asielaanvraag in, die op 8 augustus 2003 werd afgewezen. De vreemdeling betwistte de vaststelling van zijn meerderjarigheid door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die op basis van optische waarneming en verklaringen van medewerkers tot de conclusie was gekomen dat hij evident meerderjarig was. De rechtbank oordeelde dat de vaststelling van de meerderjarigheid onvoldoende was onderbouwd. De enkele mededeling van de gehoormedewerker dat de vreemdeling ouder overkwam dan veertien jaar, was niet voldoende om de conclusie van evident meerderjarig te rechtvaardigen. Bovendien waren er twee rechtshulpverleners die gemotiveerd hadden aangegeven dat de vreemdeling evident minderjarig was. De rechtbank concludeerde dat er gerede twijfel bestond over de meerderjarigheid van de vreemdeling, en dat deze twijfel niet in zijn nadeel mocht uitvallen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en oordeelde dat de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was. De vreemdeling moest binnen drie dagen na de uitspraak worden overgebracht naar een inrichting die geschikt was voor minderjarigen. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 43204 VRONTN J
inzake: A, geboren op [...] 1989, van Liberiaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium, locatie Wenckebachweg, te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
Zitting:14 augustus 2003.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Woudwijk, rechtshulpverlener bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel Amsterdam, kantoorhoudende te Haarlem.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M.C.G.G. Hoek, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 5 augustus 2003 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Op 5 augustus 2003 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 8 augustus 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van de vreemdeling toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw is in het besluit gehandhaafd. Hiertegen heeft de vreemdeling op 8 augustus 2003 beroep ingesteld. Tevens heeft hij op diezelfde datum om een voorlopige voorziening verzocht.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 7 augustus 2003, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel. Bij brief van 13 augustus 2003 heeft de vreemdeling verzocht om toekenning van schadevergoeding.
1.4 Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst teneinde de vreemdeling in de gelegenheid te stellen de rechtbank nadere informatie te verschaffen. De vreemdeling heeft zijn reactie op 15 augustus 2003 aan de rechtbank doen toekomen. Hierop heeft verweerder bij brief van 18 augustus 2003 gereageerd. Nadien heeft de rechtbank het onderzoek, met instemming van partijen zonder het houden van een nadere zitting, gesloten en uitspraak bepaald op heden.
2. Overwegingen
2.1 De ambtenaar belast met grensbewaking is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.2 Verweerder voert het beleid dat onder meer tot (voortzetting van) de maatregel ex artikel 6 Vw wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de AC-procedure is afgewezen.
2.3 De vreemdeling heeft bij brief van 13 augustus 2003 aangevoerd dat er twijfel is over zijn door verweerder gestelde evidente meerderjarigheid en dat er onderzoek dient te worden gedaan naar zijn leeftijd. Hiertoe dient de vreemdeling naar een opvanglocatie te worden gestuurd die geschikt is voor minderjarigen. Ter adstructie van dit standpunt heeft hij een verklaring overgelegd van de arts in het Grenshospitium, gedateerd 12 augustus 2003, waaruit blijkt dat het niet onmogelijk is dat de vreemdeling veertien jaar oud is. Naast deze verklaring van de arts zijn er twee verklaringen in het dossier aanwezig van advocaten die met de vreemdeling hebben gesproken en die gemotiveerd hebben aangegeven dat de vreemdeling overduidelijk minderjarig is.
Ter zitting heeft de vreemdeling aangegeven dat niet kan worden ingezien waarom zijn advocaten in de AC-procedure niet net zo deskundig zijn als verweerders medewerkers om de leeftijd van vreemdelingen te kunnen inschatten. Voorts is verwezen naar een uitspraak van 15 juli 2003 van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Amsterdam met kenmerk AWB 03/39252 in een vergelijkbare zaak. Bij schrijven van 15 augustus 2003 heeft de vreemdeling een aanvullende verklaring overgelegd van de arts in het Grenshospitium alsmede kopie van de hiervoor genoemde uitspraak.
2.4 Verweerder heeft ter zitting primair gesteld dat uit het asieldossier blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig is. Blijkens het besluit op de asielaanvraag van 8 augustus 2003 is dit door de medewerkers van verweerder die de vreemdeling hebben gehoord vastgesteld, in samenspraak met beslismedewerkers. Uit het besluit blijkt verder dat uit optische waarneming is gebleken dat de vreemdeling er zichtbaar ouder uitziet dan zijn gestelde veertien jaar en dat hij door zijn houding en zijn taalgebruik volwassen overkomt. Daarnaast heeft de vreemdeling over zijn leeftijd ongeloofwaardige verklaringen afgelegd, zo blijkt uit het besluit. Voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel zoals deze thans ten uitvoer wordt gelegd is daarom rechtmatig. Subsidiair heeft verweerder gesteld dat ingevolge hoofdstuk A5/1.5 van de Vc de tenuitvoerlegging van de maatregel in het Grenshospitium eerst na vier dagen onrechtmatig is.
Verweerder heeft zich in zijn reactie van 18 augustus 2003 op het standpunt gesteld dat door een hoormedewerker in samenspraak met (ten minste een) andere beslismedewerker aan de hand van de uiterlijke kenmerken en de verklaringen van de vreemdeling is geconcludeerd dat hij evident achttien jaar of ouder moet zijn. Verweerder heeft hierbij verwezen naar het eerste en het nader gehoor en naar het overlegformulier.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing van de maatregel ex artikel 6 Vw thans niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep in zoverre ongegrond verklaard.
2.6 Met betrekking tot de wijze van de tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 Vw voert verweerder het beleid dat indien de vreemdeling tussen de twaalf en zestien jaar oud is, hij in een jeugdinrichting wordt geplaatst. Die plaatsing is in het onderhavige geval volgens verweerder niet aan de orde, aangezien de vreemdeling evident meerderjarig is. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
2.7 Verweerder heeft zijn beleid inzake de vaststelling van evidente meerderjarigheid -voor zover relevant- nader uitgewerkt in hoofdstuk C5/24.4.3 van de Vc. In dit onderdeel is onder ad a het volgende opgenomen:
“Er is sprake van evidente meerderjarigheid, indien de medewerker die de vreemdeling hoort in samenspraak met een (andere) beslismedewerker aan de hand van uiterlijke kenmerken of aan de hand van de verklaringen van de asielzoeker tot de conclusie komt dat de betrokkene evident achttien jaar of ouder moet zijn. De leeftijd wordt geschat aan de hand van optische waarneming. Tegenstrijdige of vage verklaringen over de opgegeven leeftijd, schoolperiode en dergelijke, en het gedrag van de asielzoeker spelen een rol bij de beantwoording van de vraag of sprake is van evidente meerderjarigheid. Indien er sprake is van evidente meerderjarigheid, bestaat geen aanleiding om betrokkene in de gelegenheid te stellen zijn minderjarigheid alsnog aan te tonen door middel van een leeftijdsonderzoek.”
2.8 De rechtbank stelt vast dat uit het besluit op de asielaanvraag niet blijkt dat de vreemdeling wordt tegengeworpen dat hij tegenstrijdige of vage verklaringen heeft afgelegd over zijn leeftijd dan wel over zijn schoolperiode.
Voorts is het volgende van belang. Op pagina twee van het verslag van eerste gehoor is achter de aanduiding “Opmerking AMA:” ingevuld “Evident meerderjarig”. Aan het eind van het eerste gehoor is, gezien pagina tien van het verslag daarvan, door de gehoorambtenaar aan de vreemdeling meegedeeld dat deze in zijn doen en laten ouder overkomt dan 14 jaar. Uit pagina tien van datzelfde gehoor blijkt dat na afloop daarvan een medewerker van de IND in gezelschap van een andere collega de vreemdeling op 7 augustus 2003 heeft geconfronteerd met de door hem opgegeven leeftijd en de omstandigheid dat hij er volgens optische waarnemingen veel ouder uitziet dan veertien jaar. In het overlegformulier (gedingstuk 22) is opgenomen dat de IND-medewerkers die beide gehoren hebben afgenomen, in samenspraak met collega’s tot de conclusie zijn gekomen dat de vreemdeling evident ouder is dan achttien jaar.
2.9 Uit het verslag van eerste gehoor is niet op te maken waarop de aanduiding “Evident meerderjarig” op pagina 2 van het verslag is gebaseerd. De enkele mededeling van de gehoormedewerker aan de vreemdeling dat hij in zijn doen en laten ouder overkomt dan 14 jaar is daartoe onvoldoende. Evenmin blijkt uit de stukken dat tussen de gehoormedewerker en een beslisambtenaar samenspraak heeft plaatsgevonden, als in het beleid voorgeschreven. Weliswaar is uit pagina 10 van het verslag van eerste gehoor op te maken dat tussen een medewerker van de IND en een andere collega samenspraak heeft plaatsgevonden, maar wat de hoedanigheid van die personen is, blijkt niet.
Overigens wordt uit de stukken ook niet duidelijk waarop de (optische) waarneming dat de vreemdeling evident meerderjarig is, is gebaseerd. Niet is aangegeven op basis van welke uiterlijke kenmerken, houdingen, taalgebruik dan wel verklaringen verweerder tot deze conclusie is gekomen.
2.10 Voorts is het volgende van belang. Uit het dossier komt naar voren dat twee rechtshulpverleners in de AC-procedure afzonderlijk en gemotiveerd als hun oordeel te kennen hebben gegeven dat de vreemdeling evident minderjarig is, althans niet evident meerderjarig. Zo heeft mr. F.H. Koers na de nabespreking van het eerste gehoor op 7 augustus 2003 de IND meegedeeld dat de vreemdeling het postuur van een veertienjarige jongen in de groei heeft en ook in zijn mimiek en oogopslag een duidelijk kinderlijke uitstraling heeft. Ook zijn reacties zijn volgens mr. Koers evident kinderlijk. Verder heeft mr. F.L.M. van Haren in zijn notitie aan de IND van 8 augustus 2003 vermeld dat de vreemdeling huilde als een kind bij een korte herhaling van hetgeen hem is overkomen, dat hij zich gedroeg als een kind en dat hij duidelijk de uitstraling heeft van een kind. Naast de bevindingen van de rechtshulpverleners kan ook niet voorbij gegaan worden aan de verklaring van de arts in het Grenshospitium d.d. 14 augustus 2003, inhoudende dat de vreemdeling een leeftijd van veertien jaar zou kunnen hebben, afgaande op zijn uiterlijke verschijningsvorm, gelaatsuitdrukkingen en manier van reageren. Daarbij is aangegeven dat uitsluiting van twijfel aan de leeftijd alleen na nader onderzoek van het skelet mogelijk is.
2.11 Gelet op het vorenstaande bestaat gerede twijfel aan de meerderjarigheid van de vreemdeling. Deze twijfel mag niet in het nadeel van de vreemdeling uitvallen. Derhalve moet van de minderjarigheid van de vreemdeling worden uitgegaan. De wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel is derhalve onrechtmatig en dient te worden gewijzigd. De vreemdeling zal binnen drie dagen na verzending van deze uitspraak dienen te worden overgebracht naar een inrichting die geschikt is voor minderjarigen.
2.12 De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat het beroep ten aanzien van de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel gegrond dient te worden verklaard.
2.13 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 322, -- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.14 Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 Vw.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel;
3.2 verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
3.3 beveelt dat de vreemdeling binnen drie dagen na verzending van deze uitspraak wordt overgebracht naar een inrichting die geschikt is voor minderjarigen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322, -- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, dient te voldoen;
3.5 wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003, in tegenwoordigheid van mr. H.A. de Graaf als griffier.
Verzonden: 20 augustus 2003
Coll:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC
’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.