ECLI:NL:RBSGR:2003:AN9316

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/56393
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • J.T.M. Nijenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel van een Nigeriaanse vreemdeling in uitzetcentrum

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 november 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel van een Nigeriaanse vreemdeling. De vreemdeling was op 22 april 2003 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd en werd op dezelfde dag in bewaring gesteld op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken, waaronder een van 29 september 2003, al eerder een beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens een verzoek om schadevergoeding ingediend, dat verband houdt met de gestelde onrechtmatigheid van zijn vrijheidsontneming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel op 9 november 2003 is opgeheven, omdat de vreemdeling naar Nigeria is vertrokken. De kern van de zaak was of het verzoek om schadevergoeding voor inwilliging vatbaar was, nu de maatregel inmiddels was opgeheven. De rechtbank heeft overwogen dat het verblijf van de vreemdeling in het uitzetcentrum vanaf 5 oktober 2003 niet onrechtmatig was, omdat zijn gedrag in het Grenshospitium aanleiding gaf tot een verzoek aan de Koninklijke Marechaussee om de uitreis naar voren te halen. De rechtbank concludeert dat de maatregel op de juiste wijze is uitgevoerd en dat het verzoek om schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking komt.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.M. Nijenhof, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 17 november 2003.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 56393 VRONTN F
inzake: A, geboren op [...] 1975, van Nigeriaanse nationaliteit, huidige verblijfplaats onbekend, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
Zitting: 10 november 2003.
De vreemdeling is vertegenwoordigd door mr. E. E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. F. W. Chan, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 22 april 2003 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde dag de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Laatstelijk bij uitspraak van 29 september 2003 met kenmerk AWB 03 / 39517 VRONTN F heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats een eerder beroep tegen de maatregel ex artikel 6 Vw ongegrond verklaard.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 96 Vw van 27 oktober 2003, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming zonder dat de vreemdeling beroep tegen de maatregel heeft ingesteld. De vreemdeling heeft het beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.4 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder bericht dat de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw op 9 november 2003 wegens vertrek van de vreemdeling naar Nigeria is opgeheven.
1.5 Ter zitting is namens de vreemdeling aangegeven dat het beroep gehandhaafd blijft en is verzocht om toekenning van een schadevergoeding.
2. Overwegingen
2.1 Aangezien de vrijheidsontnemende maatregel inmiddels is opgeheven, dient in dit geding uitsluitend de vraag te worden beantwoord of het verzoek om schadevergoeding in verband met de gestelde onrechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel voor inwilliging vatbaar is.
2.2 Namens de vreemdeling is aangevoerd dat zijn verblijf sedert 29 september 2003 in het Uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam op gespannen voet staat met hetgeen bij de oprichting van dit centrum is beoogd. Blijkens de kamerstukken worden vreemdelingen die aan de buitengrens zijn geweigerd slechts in uitzonderingssituaties in het uitzetcentrum geplaatst. De vreemdeling heeft zich op 5 oktober 2003 verzet bij zijn uitzetting, waarna aanstonds duidelijk was dat het geruime tijd zou duren voor een volgende vlucht met escorts kon worden geboekt. Nu hij desondanks gedetineerd is gebleven in het uitzetcentrum is de maatregel sedert 5 oktober 2003 niet op een juiste wijze ten uitvoer gelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 Uit de voortgangsgegevens blijkt het volgende. In verband met het gedrag van de vreemdeling is aan de Koninklijke Marechaussee (Kmar) verzocht de geplande uitzetting op 12 oktober 2003 naar voren te halen. De Kmar heeft daarop bericht dat de uitreis gepland stond voor 5 oktober 2003. Deze uitreis heeft wegens verzet van de vreemdeling geen doorgang kunnen vinden. De Kmar heeft op 12 oktober 2003 bericht dat de uitreis van de vreemdeling met escorts naar Lagos geboekt staat voor 9 november 2003.
2.4 In de brief van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie van 26 juni 2003 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (kamerstuk 19 637) inzake de uitzetcentra Zestienhoven en Schiphol is in paragraaf 3 onder a en b het volgende vermeld.
‘Met de uitzetcentra wordt beoogd continu capaciteit beschikbaar te hebben voor het in bewaring houden van illegale vreemdelingen, die bij (grootschalige) acties in vreemdelingenbewaring gesteld worden en van andere illegale vreemdelingen, voor zover deze op korte termijn verwijderbaar zijn. Het uitzetcentrum is als zodanig een locatie voor vreemdelingenbewaring als bedoeld in artikel 5.4 van het Vreemdelingenbesluit. De doelgroep van het uitzetcentrum bestaat in concreto uit:
- Groepen vreemdelingen die als gevolg van (grootschalige) acties in bewaring worden gesteld en op korte termijn uitzetbaar zijn;
- Groepen vreemdelingen die aan de buitengrens zijn geweigerd en in bewaring worden gesteld, om op korte termijn te worden verwijderd. Het betreft hier overigens uitzonderingssituaties, in gevallen dat de bestaande capaciteit voor de bewaring van geweigerde vreemdelingen ontoereikend is.
Bij het onderbrengen van groepen verwijderbare vreemdelingen die als gevolg van (grootschalige) acties in bewaring worden gesteld, kan leegstand nauwelijks worden voorkomen. Om de beschikbare plaatsen in de centra desalniettemin optimaal en efficiënt te kunnen gebruiken, is een derde doelgroep toegevoegd.
- Andere vreemdelingen die in het kader van het reguliere binnenlandse toezicht worden aangetroffen en die op korte termijn kunnen worden verwijderd.
Hoewel het uitzetcentrum een locatie wordt waar vreemdelingenbewaring in volle omvang ten uitvoer kan worden gelegd, zal, met het oog op de doelstelling van het uitzetcentrum, worden bewaakt dat de vreemdelingen slechts kortere tijd in het centrum verblijven en voortvarend uit Nederland worden verwijderd. Aldus wordt voorkomen dat het centrum verstopt raakt en niet meer beschikbaar is voor het periodiek onderbrengen van groepen illegalen.
Om de verblijfsduur te bewaken zal de populatie op het centrum periodiek worden doorgelicht. In gevallen waarin het perspectief op verwijdering op korte termijn alsnog ontbreekt, wordt hetzij besloten tot een tijdelijke verlenging van het verblijf in het uitzetcentrum, hetzij tot overplaatsing naar een regulier huis van bewaring, een en ander afhankelijk van de individuele casus en de beschikbaarheid van de verschillende vormen van bewaringscapaciteit’.
2.5 De vreemdeling is op 29 september 2003 in het uitzetcentrum Zestienhoven geplaatst. Nadat zijn geplande uitreis op 5 oktober 2003 wegens verzet geen doorgang kon vinden is hij teruggeplaatst in het uitzetcentrum waar hij tot zijn uitreis op 9 november 2003 heeft verbleven.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat het verblijf in het uitzetcentrum sedert 5 oktober 2003 niet onrechtmatig is geweest. Daartoe is redengevend dat het gedrag van de vreemdeling in het Grenshospitium te Amsterdam zodanig was dat verweerder op 26 september 2003 aan de Kmar heeft verzocht om de uitreis van de vreemdeling naar voren te halen. De uitreis zou daarop plaatsvinden op 5 oktober 2003. Deze uitreis heeft wegens verzet van de vreemdeling geen doorgang kunnen vinden. Op grond van deze omstandigheden, die betrekking hebben op de persoon van de vreemdeling, kan niet geoordeeld worden dat het verblijf van de vreemdeling in het uitzetcentrum sedert 5 oktober 2003 tot zijn vertrek in strijd is geweest met de doelstellingen van het uitzetcentrum zoals deze zijn verwoord in de bovengenoemde brief van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie. De maatregel is derhalve op de juiste wijze ten uitvoer is gelegd.
2.7 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel in de periode vanaf 5 oktober 2003 tot het vertrek van de vreemdeling niet onrechtmatig is geweest.
2.8 Het verzoek om toekenning van schadevergoeding komt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet voor inwilliging in aanmerking.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. T. M. Nijenhof, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2003, in tegenwoordigheid van mr. E. E. Manhoef als griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.