ECLI:NL:RBSGR:2003:AN9700

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/2050 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van geboortejaar in de gemeentelijke basisadministratie (GBA)

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 september 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om wijziging van zijn geboortejaar in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.O. Perquin, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs en J.E. Hartog. De rechtbank heeft de feiten en de relevante wetgeving, met name de Wet GBA, in overweging genomen. Eiser heeft gesteld dat hij in 1921 is geboren, terwijl zijn geboortejaar in de GBA geregistreerd staat als 1942, gebaseerd op zijn Marokkaanse paspoort. Eiser heeft een geboorteakte overgelegd waarin het geboortejaar 1921 staat vermeld, en deze akte is gelegaliseerd en geverifieerd door de Nederlandse autoriteiten.

De rechtbank overweegt dat de registratie in de GBA aan hoge eisen van betrouwbaarheid moet voldoen, maar dat een eerdere inschrijving niet per definitie bindend is voor toekomstige wijzigingen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van verweerder, dat de wijziging van het geboortejaar afwees, is genomen op basis van een onjuist uitgangspunt. De rechtbank vernietigt het besluit van 4 april 2003 en bepaalt dat verweerder binnen vier weken een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met de inhoud van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,-, en moet de gemeente Den Haag het griffierecht van € 116,- aan eiser vergoeden.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 03/2050 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
A, wonende te B, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 16 september 2002 heeft verweerder afwijzend beslist op eisers op 3 juni 2002 ingediende verzoek om wijziging van zijn geboortejaar in de gemeentelijke basisadministratie (GBA).
Bij besluit van 4 april 2003, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder het hiertegen door eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 mei 2003, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 10 juni 2003 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 11 september 2003 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, vergezeld van zijn zoon en bijgestaan door door mr. G.O. Perquin, advocaat te Zoetermeer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Hertogs en J.E. Hartog.
Motivering
Eiser is op 5 februari 1976 ingeschreven in de bevolkingsadministratie van de gemeente Den Haag met als geboortejaar 1942. Dat jaar is toen ontleend aan zijn Marokkaanse paspoort. Uit de stukken blijkt dat eiser door middel van een op zijn naam gestelde persoonskaart in 1978 heeft verzocht om wijziging van het geboortejaar in 1921. Dat verzoek is destijds afgewezen, en eiser heeft die afwijzing niet aangevochten. De registratie is met de invoering van de thans geldende Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) niet gewijzigd. Aan het thans bestreden besluit ligt een (herhaald) verzoek om wijziging van het geboortejaar ten grondslag. Eiser heeft daartoe een kopie van een geboorteakte, afgegeven op 5 oktober 1999, overgelegd, waarin het jaartal 1921 is vermeld. Het jaartal van registratie is 1975. Ten behoeve van de rechtbank heeft eiser de originele akte in het geding gebracht.
Verweerder heeft niet aan het verzoek tot wijziging van het geboortejaar in de GBA willen voldoen omdat eiser destijds is ingeschreven aan de hand van een Marokkaans paspoort, en hij toen geen voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de juistheid van het geboortejaar. Verweerder acht de eerste inschrijving met het geboortejaar 1942 daarom bindend, daargelaten de rechtsgeldigheid en betrouwbaarheid van de nu overgelegde geboorteakte.
Eiser heeft onder meer aangevoerd dat hij in het verleden wel degelijk heeft getracht de foute gegevens te doen corrigeren. Uit de nu overgelegde geboorteakte blijkt volgens eiser onmiskenbaar dat hij in 1921 is geboren, en niet in 1942. Wijziging van het geboortejaar in de GBA acht eiser niet in strijd met de Nederlandse openbare orde.
Artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA bepaalt (voor zover van belang) dat de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, worden ontleend aan:
· een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit (……),
· een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld.
Artikel 37, tweede lid, van de Wet GBA bepaalt dat aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, geen gegevens worden ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
De rechtbank overweegt dat met het begrip “basisadministratie” tot uitdrukking is gebracht dat deze administratie een informatiefunctie heeft ten behoeve van alle organen binnen de overheid en de semi-overheid. De (semi-)overheidsorganen dienen de voor hen relevante algemene persoonsgegevens in beginsel te ontlenen aan deze basisadministratie. Dit brengt mee dat de opgenomen persoonsgegevens aan hoge eisen van betrouwbaarheid moeten voldoen, te meer nu afname van de gegevens doorwerking kent in de vaststelling van rechten en plichten die in de wederzijdse verhouding tussen burger en overheid bestaan. Niet kan echter worden staande gehouden, zoals verweerder heeft gedaan, dat een eerste inschrijving van persoonsgegevens, waarbij geen voorbehoud ten aanzien van de juistheid is gemaakt, nimmer meer voor wijziging in aanmerking zou kunnen komen. Voor de juistheid van dat standpunt zijn in de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie geen aanknopingspunten te vinden. Dit neemt niet weg dat wijziging van de in de GBA opgenomen gegevens slechts bij wijze van uitzondering zal kunnen plaatsvinden. Daartoe is dan in elk geval vereist dat een gelegaliseerd en geverifieerd brondocument wordt overgelegd, en dat kan worden aangenomen dat de daarin vermelde gegevens zowel naar inhoud als wijze van totstandkoming niet in strijd komen met de Nederlandse openbare orde.
Nu het bestreden besluit van een onjuist uitgangspunt uitgaat (namelijk dat beoordeling van de geldigheid en de juistheid van het door eiser overgelegde document er helemaal niet toe doet) kan dit besluit niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, zodat het is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De rechtbank overweegt met het oog op de door verweerder te nemen nieuwe beslissing nog dat de door eiser overgelegde geboorteakte - een brondocument als bedoeld in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c van de Wet GBA - door de bevoegde Nederlandse autoriteit is gelegaliseerd (hetgeen betekent dat het document in de Nederlandse rechtsorde bewijskracht heeft) en geverifieerd (waaruit volgt dat het hierin opgenomen feit, te weten het geboortejaar van eiser, voor juist wordt gehouden).
Nu het document is gelegaliseerd en geverifieerd heeft eiser terecht gesteld dat ervan moet worden uitgegaan dat de controle zich niet beperkt heeft tot de formaliteiten, maar dat ook de inhoud van het document op zijn juistheid en rechtsgeldigheid is gecontroleerd. Dit sluit niet uit dat (erkenning van) het document toch in strijd zou kunnen komen met de Nederlandse rechtsorde, bijvoorbeeld wanneer zou blijken dat de geboorteakte is opgesteld dan wel gewijzigd zonder dat een grondig onderzoek door de Marokkaanse autoriteiten is ingesteld, en de Nederlandse autoriteiten (dus) te lichtvaardig tot verificatie van de inhoud ervan zijn overgegaan. Er zijn echter geen concrete aanknopingspunten die twijfel omtrent de (inhoudelijke) juistheid van het in de geboorteakte vermelde geboortejaar zouden kunnen rechtvaardigen.
Vervolgens overweegt de rechtbank dat eiser onmiskenbaar een groot belang heeft bij spoedige aanpassing van zijn geboortejaar in de GBA, nu de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten van verweerders gemeente eiser heeft laten weten dat hij, uitgaande van het geboortejaar 1921, geen recht meer heeft op een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet, en dat hij in plaats daarvan een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet dient te ontvangen. Weigering van aanpassing van het geboortejaar betekent dat eiser “tussen de wal en het schip” zou kunnen geraken wat zijn inkomensvoorziening betreft: denkbaar is dat bijstand wordt geweigerd op grond van eisers geboortejaar 1921, terwijl de Sociale Verzekeringsbank een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet weigert onder verwijzing naar de (thans) in de GBA opgenomen gegevens.
Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om een termijn van vier weken te stellen waarbinnen verweerder een nieuw besluit dient te nemen.
Tenslotte acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met toepassing van de bepalingen van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op een bedrag van € 644,-. Daarbij is 1 punt toegekend voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van eisers raadsvrouw in een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1,0). Aangezien aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit van 4 april 2003;
Bepaalt dat verweerder binnen 4 weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van de inhoud van deze uitspraak;
Veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de gemeente Den Haag als rechtspersoon die dit bedrag aan de griffier dient te vergoeden;
Bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 116,- vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2003 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B.E. Hersmis.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: