ECLI:NL:RBSGR:2003:AO0530

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/54018, 03/54021
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging opvang voorzieningen door COA

In deze zaak hebben eisers, A en B, beroep ingesteld tegen de feitelijke beëindiging van hun opvang door het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA). De rechtbank heeft op 8 oktober 2003 van het COA vernomen dat de vertrektermijn van eisers verstreken was, waardoor hun recht op opvang van rechtswege was geëindigd. Eisers hebben op 10 oktober 2003 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij uit Nederland verwijderd zouden worden. De voorzieningenrechter heeft de ontruiming op 13 oktober 2003 geschorst totdat er op het verzoek was beslist. Tijdens de zitting op 17 oktober 2003 hebben eisers hun standpunten toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat zij recht hadden op opvang op basis van een Memorandum of Understanding tussen Nederland en Afghanistan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van het COA van 8 oktober 2003 niet als een besluit kan worden aangemerkt, omdat het geen rechtsgevolg met zich meebracht. De rechtbank concludeert dat het beroep van eisers niet-ontvankelijk is, omdat er geen besluit is waartegen beroep openstaat. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, aangezien het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de eisers erop gewezen dat zij zich te allen tijde tot de burgerlijke rechter kunnen wenden, ook zonder verwijzing. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt op 10 november 2003.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 03/54018 COA (beroep)
AWB 03/54021 COA (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1971, eiser, en
B, geboren op [...] 1974, eiseres, mede ten behoeve van hun twee minderjarige kinderen, allen van Afghaanse nationaliteit en wonende te C,
gemachtigde: mr. S.D. Lugt, advocaat te Amsterdam,
tegen: het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA), verweerder,
gemachtigde: mr. R. van Duffelen, werkzaam bij de afdeling juridische zaken van verweerder.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 8 oktober 2003 heeft verweerder aan eisers medegedeeld van de IND te hebben vernomen dat eisers’ vertrektermijn verstreken is, waarmee hun recht op opvang van rechtswege is geëindigd en eisers verwijderbaar zijn geworden. Aan eisers is medegedeeld dat de ontruiming van hun woonruimte zal plaatsvinden in de periode tussen 13 oktober 2003 en 17 oktober 2003.
2. Bij beroepschrift van 10 oktober 2003 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de feitelijke beëindiging door verweerder van de voorzieningen als bedoeld in de Wet COA. Tevens hebben eisers verzocht te bepalen dat verweerder de verschuldigde achterstallige betalingen alsnog dient uit te betalen.
3. Bij verzoekschrift van 10 oktober 2003 hebben eisers een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend teneinde verweerder te verbieden hen uit Nederland te verwijderen zolang niet op het beroep is beslist.
4. Op 13 oktober 2003 heeft de voorzieningenrechter de aangekondigde feitelijke ontruiming telefonisch geschorst totdat is beslist op het verzoek.
5. Op 15 oktober 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2003. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig E. Singh als tolk in de Punjabi taal.
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2. Bij besluiten van 13 november 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie afwijzend beslist op de aanvragen om toelating als vluchteling van eisers. Bij uitspraak van 28 april 2003 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zutphen, het hiertegen ingediende beroep van eisers ongegrond verklaard voorzover het is gericht tegen de weigering een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 te verlenen, het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de weigering een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 te verlenen, het besluit op dat punt vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven.
3. Bij uitspraak van 10 juli 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep van eisers tegen de onder II.2 bedoelde uitspraak ongegrond verklaard en voornoemde uitspraak bevestigd.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eisers komen in beroep tegen de feitelijke beëindiging door het COA van de voorzieningen als bedoeld in de wet COA, waartegen, naar zij stellen, op grond van artikel 3a, tweede lid, van de Wet COA beroep open staat bij de vreemdelingenrechter. Indien de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk zou verklaren, zou hiermee de deur worden geopend naar de burgerlijke rechter of het EHRM, aangezien in dat geval geen met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke procesgang tegen de beëindiging van de voorzieningen open staat. De wetgever heeft echter juist willen voorkomen dat de burgerlijke rechter bevoegd zou worden. Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat zij aanspraak kunnen maken op opvang, aangezien zij niet hoeven te vertrekken. Zij behoren immers tot de categorie Afghanen die vóór 16 april 2002 een asielverzoek in Nederland hebben ingediend en die ingevolge het tussen de Staat der Nederlanden, de Afghaanse autoriteiten en UNHCR gesloten “Memorandum of Understanding” niet gedwongen worden uitgezet vóór 16 april 2004. Dat de asielprocedure van eisers in casu reeds daarvoor afgerond is, maakt het voorgaande niet anders. Tot slot betekent het stopzetten van de voorzieningen als bedoeld in de wet COA een niet gerechtvaardigde inbreuk op het privé-leven van eisers, zodat eisers een ‘arguable claim’ hebben dat sprake is van schending van artikel 13 juncto artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers tenslotte verzocht om een verwijzing naar de burgerlijke rechter op grond van artikel 8:71 van de Awb, mocht de rechtbank zich niet bevoegd achten.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit van 13 november 2001 een meeromvattende beschikking is, waaraan de rechtsgevolgen van artikel 45 van de Vw 2000 verbonden zijn. De opvang is derhalve van rechtswege geëindigd. Het schrijven van het COA van 8 oktober 2003 kan dan ook niet als een besluit worden aangemerkt. Het COA is niet bevoegd ten aanzien van het beëindigen of continueren van de opvang een besluit te nemen. Het beroep van eisers op het Memorandum of Understanding kan niet in een procedure tegen het COA aan de orde komen; indien eisers van mening zijn dat zij door voornoemd Memorandum recht op opvang behouden dienen zij zich tot de IND te wenden. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat dit Memorandum nog niet betekent dat asielzoekers uit Afghanistan niet zelfstandig kunnen terugkeren naar hun land van herkomst en/of dat zij daardoor een recht op opvang behouden. Het beroep op artikel 8 van het EVRM kan niet slagen. De burgerlijke rechter kan niet bevoegd worden, aangezien de wetgever dit juist heeft willen voorkomen met artikel 72, derde lid van de Vw 2000 en artikel 3a, tweede lid, van de Wet COA.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is allereerst de vraag of het onderhavige beroep ontvankelijk is.
2. In artikel 45 van de Vw 2000 is – voor zover hier van belang – bepaald dat de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen, van rechtswege tot gevolg heeft dat de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet COA worden beëindigd op de bij of krachtens die wet voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn.
3. Ingevolge artikel 3a, eerste lid, van de Wet COA is op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COA – voor zover hier van belang – afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 van toepassing. Ingevolge het tweede lid van artikel 3a van de Wet COA wordt de handeling van het orgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, die wordt verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COA, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld. Afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 is op die beschikking van toepassing.
4. De rechtbank oordeelt dat verweerders brief van 8 oktober 2003 niet is te beschouwen als een beschikking als hiervoor bedoeld. Dit schrijven is immers niet gericht op enig rechtsgevolg, aangezien het desbetreffende rechtsgevolg ingevolge artikel 45 van de Vw 2000 reeds is ingetreden door de in beroep en in hoger beroep bevestigde beschikkingen van 13 november 2001. Uit het voorgaande volgt dat de regeling van artikel 3a van de Wet COA toepassing mist, zodat er in het onderhavige geval geen sprake is van een besluit waartegen beroep open staat. Het beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Het voorgaande wordt door het beroep van eisers op schending van artikel 8 van het EVRM reeds hierom niet anders, omdat eisers desgevraagd niet hebben kunnen aangeven in welk opzicht het familie- of privé-leven van eisers door de aangekondigde beëindiging van de voorzieningen zal worden geschonden.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de gemachtigde van eisers is verzocht, op de voet van artikel 8:71 van de Awb over te gaan tot verwijzing naar de burgerlijke rechter. Afgezien van het feit dat niet tot onbevoegdheid van de rechtbank wordt geconcludeerd, staat het eisers immers bovendien te allen tijde vrij zich – ook zonder een dergelijke verwijzing – tot de burgerlijke rechter te wenden.
7. Met betrekking tot het verzoek om een voorlopige voorziening overweegt de rechtbank dat, nu het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, eisers geen belang meer hebben bij het treffen van de voorlopige voorziening, zodat er reeds daarom geen aanleiding is tot het treffen van de voorlopige voorziening. De rechtbank merkt ten overvloede ten eerste op dat het COA geen zeggenschap heeft over de vraag of eisers hangende het beroep al dan niet uit Nederland worden verwijderd. Voorts blijkt ook uit de stellingen van eisers zelf dat zij niet vóór 16 april 2004 uit Nederland zullen worden verwijderd. Ook in zoverre hebben eisers derhalve bij de gevraagde voorlopige voorziening geen belang. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
8. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
V. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 03/54018 COA:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 03/54021 COA:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier en openbaar gemaakt op: 10 november 2003
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op: 10 november 2003
Conc.: AH
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen de uitspraak in beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.