ECLI:NL:RBSGR:2003:AO1525

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/62348
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling door onvoldoende voortvarendheid van de autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 december 2003 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, geboren in 1980 en van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de uitzetting van de vreemdeling niet met voldoende voortvarendheid had voorbereid, waardoor het zicht op uitzetting was verloren gegaan. De vreemdeling was op 17 oktober 2003 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 8 december 2003 bleek dat er geen aanvraag tot afgifte van een laissez-passer was ingediend bij de autoriteiten van Burkina Faso, het vermoedelijke land van herkomst. De rechtbank concludeerde dat de termijn van inactiviteit van de autoriteiten te lang was, vooral gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van de uitspraak. Tevens werd de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, maar deze werden vastgesteld op nihil omdat de gemachtigde van de vreemdeling geen proceshandelingen had verricht. De uitspraak is gedaan door rechter B.I. Klaassens, in tegenwoordigheid van griffier B. de Vogel.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 03/62348 VRONTN S4
uitspraak: 9 december 2003
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren [...] 1980,
van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0006.07.2102,
eiser,
gemachtigde: mr. K.J. Meijer, advocaat te Sint Annaparochie,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: de heer E. Takkenberg, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 17 oktober 2003 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Naar aanleiding van een eerder ingediende kennisgeving heeft de rechtbank bij uitspraak van 3 november 2003 geoordeeld dat het voortduren en de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig zijn.
Namens verweerder is de rechtbank op 1 december 2003 op grond van artikel 96, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd bij besluit van 17 oktober 2003. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring.
De rechtbank heeft kennis genomen van de brief van mr. Meijer voornoemd van 5 december 2003.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 december 2003. Eiser en zijn raadsman zijn niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Thans is aan de orde de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van de eerdere kennisgeving feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die (het voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
Namens eiser is aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting van eiser bestaat, zodat de bewaring onrechtmatig is. Om die reden is verzocht de bewaring op te heffen.
Verweerder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitzetting niet met voldoende voortvarendheid heeft voorbereid en dat daarmee het zicht op uitzetting aan de maatregel is ontvallen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft medegedeeld dat er - in tegenstelling tot hetgeen is overwogen in voormelde uitspraak van 3 november 2003 - nimmer een aanvraag tot afgifte van een laissez-passer is ingediend bij de autoriteiten van Burkina Faso vanwege ziekte en drukte op de Unit Facilitering Terugkeer. In het midden latend de vraag of verweerder daarmee de rechtbank onjuist of onvoldoende heeft voorgelicht, acht de rechtbank het volgende van belang. Verweerder heeft in ieder geval vanaf het moment van oplegging van de onderhavige bewaringsmaatregel geen enkele uitzettingsactiviteit (meer) verricht. De rechtbank acht die termijn van inactiviteit te lang, te meer nu uit de processtukken waaronder de afwijzende asielbeschikking, Burkina Faso lijkt aangewezen als het vermoedelijke land van herkomst.
Het beroep dient gegrond te worden verklaard. Derhalve dient de bewaring met ingang van heden te worden opgeheven.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt het bedrag van de proceskosten echter vast op nihil nu de gemachtigde van eiser geen proceshandelingen heeft verricht zoals omschreven in de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van de bewaring met ingang van heden;
- stelt het bedrag van de proceskosten aan de zijde van eiser vast op nihil.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, rechter, in tegenwoordigheid van B. de Vogel als griffier en uitgesproken op 9 december 2003.
Afschrift verzonden: 16 december 2003