RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
inzake: A,
geboren op [...] maart 1986,
van Angolese nationaliteit,
IND dossiernummer 9912.27.8040,
gemachtigde: mr. J.M. van Westerlaak, Stichting Rechtsbijstand Asiel te Zwolle,
eiseres;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. M.S. Leboucher, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1.1 Op 27 december 1999 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij beschikking van 22 november 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 16 december 2001 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Daarnaast is eiseres bij beschikking van 22 november 2001 ambtshalve in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 met ingang van 27 december 1999, geldig tot 27 december 2000, onder gelijktijdige verlenging met een jaar geldig tot 27 december 2001.
1.3 Op 16 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
1.4 Het beroep is ter zitting van 13 augustus 2003 behandeld. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Op grond van artikel 117, eerste lid, Vw 2000 wordt de aanvraag aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep toepassing geven aan artikel 83 Vw 2000 en rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van de bestreden beschikking zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3.1 Het asielrelaas van eiseres komt op het volgende neer.
In december 1998 zijn de ouders van eiseres in hun huis in B doodgeschoten, terwijl eiseres zich met haar jongere broer en zus in een naastgelegen slaapkamer bevond. Nadat de daders waren vertrokken zag eiseres haar ouders dood op de grond liggen. Zij ontvluchtte het huis en rende in paniek de straat op, waarbij zij haar broertje en zusje uit het oog verloor. Vervolgens is eiseres op straat gaan zwerven.
Op een dag kwam er een militaire colonne in B, die zwerfkinderen vervoerde. Eiseres is meegelift en kwam zo in Luanda terecht. Daar leefde zij eveneens op straat. Zij sliep onder een gebouw aan een plein. Op een keer werd eiseres samen met andere zwerfkinderen opgepakt door de politie. Op het politiebureau werd hen het geld dat zij met bedelen hadden verkregen afgenomen. Een politieagent nam eiseres in een kamertje apart en zei dat hij haar kon helpen vluchten. Hij moest haar dan wel eerst aanraken. Vervolgens is eiseres door de agent verkracht. Daarna heeft hij haar weer laten gaan.
Op een dag kwam er een vrouw naar eiseres toe die haar vroeg waarom zij bedelde. Nadat eiseres haar verhaal had verteld nam de vrouw haar mee naar huis. Eiseres heeft een aantal maanden in het huis van de vrouw verbleven. Op 17 december 1999 heeft eiseres Angola samen met deze vrouw verlaten en is zij met haar naar Nederland gereisd.
3.2 Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat niet geloofwaardig is dat eiseres in Luanda op straat heeft geleefd. Voorts is eiseres er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat met betrekking tot haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag rechtvaardigen. Dat eiseres haar land heeft verlaten omdat haar ouders in december 1998 zijn vermoord en zij sedertdien op straat heeft geleefd omdat er niemand meer was om voor haar te zorgen, kan niet tot vluchtelingschap leiden, aangezien hierin geen aanknopingspunten bestaan met één van de gronden als genoemd in het Verdrag.
Evenmin is gebleken dat eiseres verblijf hier te lande moet worden toegestaan wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Niet is gebleken dat de dood van haar ouders in december 1998 voor eiseres aanleiding is geweest voor haar vertrek. Daarnaast geldt dat eiseres blijkens haar verklaringen geen getuige is geweest van deze gebeurtenis, nu zij zich in een kamer ernaast bevond. Ten aanzien van het seksueel misbruik door de politieagent stelt verweerder dat deze gebeurtenis geen gevolg is van een systematische door de Angolese autoriteiten geïnspireerde bejegening. Eerder is eiseres slachtoffer geworden van de willekeurige daden van een individuele politieman.
3.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor verblijf hier te lande op grond van het traumatabeleid, dan wel wegens klemmende redenen van humanitaire aard. De verklaringen van eiseres, onder meer met betrekking tot haar verblijf in Luanda zijn wel degelijk geloofwaardig te achten. Eiseres is door de gebeurtenissen in het land van herkomst, zoals de dood van haar ouders, het verlies van haar broertje en zusje en het seksueel misbruik door de politieagent getraumatiseerd, zoals ook valt af te leiden uit de schriftelijke verklaringen van de huisartsen D.M. Kho, van 15 oktober 2001, en P.C. Clabbers, van 28 juli 2003, alsmede de verklaring van de begeleidster van de Stichting Nidos. Onder verwijzing naar de uitspraak van 18 juli 2001 (Awb 01/29417) van de nevenzittingsplaats Groningen, stelt eiseres dat de strikte formulering en toepassing door verweerder van het traumatabeleid, namelijk dat zij getuige moet zijn geweest van de dood van haar ouders, onredelijk is. Ook de redenering dat geen sprake is geweest van seksueel misbruik van overheidswege kan eiseres niet volgen. Het betrof immers een politieagent in functie, die deze handelingen verrichtte op het politiebureau.
Voorts stelt eiseres dat zij procesbelang heeft bij het onderhavige beroep. De verlening van een verblijfsvergunning op grond van klemmende redenen van humanitaire aard stelt haar eerder in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
3.4 In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat eiseres niet langer wordt tegengeworpen dat niet geloofwaardig is dat zij in Luanda op straat heeft geleefd. Gelet op TBV 2002/65 wordt in het kader van het traumatabeleid eveneens niet langer tegengeworpen dat eiseres geen getuige was van de dood van haar ouders. Voor het overige handhaaft verweerder zijn stellingen.
4.1 In de onderhavige procedure is uitsluitend in geschil of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiseres geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 te verlenen.
De rechtbank neemt bij haar beoordeling in aanmerking dat verweerder, anders dan in de bestreden beschikking, niet heeft staande gehouden dat geen geloof kan worden gehecht aan de verklaringen van eiseres dat zij in Luanda op straat heeft geleefd. Ook het standpunt in de beschikking dat eiseres in het kader van het traumatabeleid kan worden tegengeworpen dat zij geen getuige is geweest van de dood van haar ouders wordt blijkens het verweerschrift verlaten. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat ook het in het verweerschrift nog kenbaar gemaakte standpunt dat eiseres niet is verkracht niet langer wordt gehandhaafd. Voor zover in de bestreden beschikking is vermeld dat de aanvraag mede wordt afgewezen op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000, geldt dat dit een kennelijke verschrijving betreft.
4.2 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 kan een vergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, worden verleend aan de vreemdeling van wie naar het oordeel van de Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet worden verlang dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
De beoordelingsvrijheid die dit artikel aan verweerder laat is uitgewerkt in hoofdstuk C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Blijkens het zogenoemde traumatabeleid zal voor toepassing daarvan onder meer sprake moeten zijn van één van de limitatief opgenoemde gebeurtenissen en zal aannemelijk moeten zijn dat de gestelde gebeurtenissen aanleiding zijn geweest voor de betrokken vreemdeling om het land van herkomst te verlaten. Voor de aannemelijkheid van dit causale verband biedt de termijn waarbinnen de vreemdeling het land heeft verlaten een belangrijk aanknopingspunt. In beginsel wordt een termijn van zes maanden gehanteerd. Deze termijn van zes maanden vormt een omslag in de bewijslastverdeling; bij een vertrek na zes maanden zal de betrokken vreemdeling aannemelijk moeten maken dat er wel een verband bestaat tussen de gebeurtenis en het vertrek.
Voorts geldt dat de traumatische ervaringen moeten zijn veroorzaakt van overheidswege, door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.
4.3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de reden voor eiseres’ vertrek uit haar land is gelegen in de dood van haar ouders aangezien tussen die gebeurtenis en haar vertrek een periode van meer dan zes maanden is verstreken. Ten aanzien van de verkrachting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van seksueel misbruik van overheidswege.
Verweerder heeft aan deze punten in het verweerschrift nog toegevoegd dat uit eiseres’ verklaringen bij het nader gehoor niet valt op te maken dat zij in die gebeurtenissen aanleiding heeft gezien haar land te verlaten. Voorts heeft verweerder in het verweerschrift nog betoogd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij binnen zes maanden na het seksueel misbruik uit Angola is vertrokken.
4.4 Ten aanzien van de door verweerder in het onderhavige geval gehanteerde termijn van zes maanden is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiseres onverkort aan die termijn kon worden vastgehouden. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres slechts 12 jaar oud was toen haar ouders om het leven werden gebracht. Verweerder heeft niet weten aan te geven waarom van een kind van die leeftijd verwacht kan worden dat het na een dergelijke gebeurtenis de beslissing neemt zijn of haar land te verlaten en dienovereenkomstig te handelen. Dit klemt te meer gelet op de veiligheidssituatie in Angola ten tijde van het gebeurde.
Dit geldt evenzeer voor wat betreft verweerders standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij binnen zes maanden na de verkrachting haar land heeft verlaten.
Daarbij komt dat het verloop van de – door verweerder (uiteindelijk) niet betwistte – door eiseres geschetste gebeurtenissen, ook in tijd, naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig is geweest dat daaruit een logisch verband tussen de dood van haar ouders en eiseres’ vertrek uit Angola niet zou kunnen worden afgeleid. Immers door de dood van haar ouders en de gewelddadige gebeurtenissen daaromheen is eiseres van huis en haard verdreven, kwam zij op straat te leven alwaar zij toevalligerwijs iemand tegenkwam die zich tijdelijk over haar ontfermde en haar heeft geholpen het land te verlaten. In aanmerking genomen enerzijds de nog zeer jeugdige leeftijd van eiseres en anderzijds het verband tussen de evengenoemde gebeurtenissen valt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in te zien waarom in het onderhavige geval ter vaststelling van een causaal verband tussen de gebeurtenissen en het vertrek uit Angola onverkort aan de in het beleid gehanteerde termijn van zes maanden vastgehouden dient te worden.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het standpunt dat ook uit eiseres’ verklaringen bij het nader gehoor niet kan worden afgeleid dat de gewelddadige dood van haar ouders alsmede haar verkrachting, voor eiseres aanleiding vormden haar land te verlaten, is gebaseerd op de passage in het rapport van nader gehoor (onderdeel 5) waarin eiseres door de contactambtenaar nader is bevraagd omtrent haar motieven om haar land te verlaten. Vastgesteld kan inderdaad worden dat in dat onderdeel (op pagina 15 van het rapport) valt te lezen dat eiseres op de vraag “Waarom moest u uw land verlaten?” heeft geantwoord: “Wat? Omdat ik daar niemand meer had die voor mij kon zorgen.” De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom, in aanmerking nemend dat eiseres pas 13 jaar oud was toen haar het nader gehoor werd afgenomen, aan andere passages in het rapport van nader gehoor – waarin eiseres vertelt over de gewelddadige dood van haar ouders (pp. 5, 6 en 17) en over de verkrachting (pp. 11 en 13) – minder gewicht moet worden toegekend. In hoeverre van een kind van 13 jaar, dat diverse zeer ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt en welke gebeurtenissen gaandeweg het nader gehoor reeds waren besproken, kan worden gevergd om op een open vraag zoals de zojuist geciteerde uit de veelheid van die gebeurtenissen een aantal concrete te noemen, heeft verweerder niet weten aan te geven.
Voor wat betreft de verkrachting zelf oordeelt de rechtbank dat zij niet over concrete informatie beschikt op grond waarvan het standpunt van verweerder dat dergelijke daden van individuele agenten door de Angolese overheid worden geaccepteerd dan wel dat een dergelijke handelwijze door de autoriteiten systematisch wordt toegepast, voor onjuist is te houden, zodat die verkrachting door verweerder terecht niet als overheidshandelen is aangemerkt.
Verweerder heeft zich echter tevens op het standpunt gesteld dat door eiseres geen pogingen zijn ondernomen om de bescherming van de autoriteiten in te roepen. Gelet op het feit dat eiseres ten tijde van de verkrachting slechts 12 jaar oud was en op straat leefde, valt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nadere onderbouwing in te zien waarom aan eiseres een dergelijke tegenwerping gemaakt zou kunnen worden. Hierbij is tevens van belang dat het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 14 mei 2003, inzake de politie in Angola vermeldt dat het voorkomt dat politiebeambten de burgerbevolking afpersen en in voorkomende gevallen mishandelen, verkrachten of beroven. Theoretisch is het mogelijk bescherming van hogere autoriteiten in te roepen tegen dergelijk wangedrag, maar slechts weinig Angolezen zijn op de hoogte van deze mogelijkheid, of kunnen de weg vinden naar de juiste instanties. De gewone burger ziet de politie als de verpersoonlijking van het gezag en zal niet protesteren tegen wangedrag, aldus het ambtsbericht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres, indien zij al niet in aanmerking zou komen voor verblijfsaanvaarding op grond van het traumatabeleid, uitgaande van het complex van de door eiseres gestelde en door verweerder niet bestreden gebeurtenissen – de gewelddadige dood van haar ouders, het kwijtraken van haar broertje en zusje, het leven op straat en de verkrachting – in combinatie met haar zeer jeugdige leeftijd niet op grond van overige klemmende redenen van humanitaire aard in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000.
4.5 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden beschikking, voor zover daarbij aan eiseres een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 wordt onthouden, niet berust op een deugdelijke motivering. De bestreden beschikking moet dan ook worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 Awb.
4.6 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, gegrond.
4.7 Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die de laatstgenoemde kosten aan de griffier van deze rechtbank moet voldoen.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 22 november 2001 voor zover daarbij aan eiseres een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 is onthouden;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Versteeg in tegenwoordigheid van M.G. den Ambtman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2003
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 27 augustus 2003