ECLI:NL:RBSGR:2003:AP0220

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/82473
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderenbeleid en gezinshereniging in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 december 2003 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres, een Kaapverdische vrouw geboren in 1933, verblijft sinds 1999 in Nederland en heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Na het overlijden van haar echtgenoot heeft zij verzocht om wijziging van haar verblijfsvergunning, zodat zij bij haar dochter met Nederlandse nationaliteit kon verblijven. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres op het ouderenbeleid niet kan slagen, omdat niet aan de voorwaarde wordt voldaan dat vrijwel al haar kinderen in Nederland verblijven; vier van haar acht kinderen wonen namelijk in het buitenland. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar de rechtbank oordeelt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een bijzondere afhankelijkheid tussen haar en haar meerderjarige kinderen, die verder gaat dan de normale emotionele band. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van de verweerder stand kan houden en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden die gelden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging en het ouderenbeleid.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
nevenzittingsplaats Rotterdam
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/82473 OVERIO
Inzake : A, eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. W.H.M. Ummels, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. J.S. Trouwborst, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiseres, geboren op […] 1933, bezit de Kaapverdische nationaliteit. Zij verblijft sedert 6 mei 1999 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 21 augustus 2000 is zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf bij echtgenoot B gedurende diens medische behandeling. Deze vergunning is verleend met ingang van 6 oktober 1999 met een geldigheidsduur tot 6 oktober 2000 en vervolgens verlengd tot 6 oktober 2001.
Bij schrijven van 28 februari 2001 heeft zij om wijziging van voornoemde beperking gevraagd in verblijf bij dochter met Nederlandse nationaliteit C. Ingevolge artikel 117 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is deze aanvraag aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000. Op deze aanvraag is door verweerder op 31 augustus 2001 afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 8 oktober 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 29 oktober 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar dochter C.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig als tolk M.J. Sousa.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiseres stelt dat verweerder in het bestreden besluit haar ten onrechte niet in aanmerking heeft doen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van het ouderenbeleid. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat zij voldoende gedetailleerd aannemelijk heeft gemaakt dat geen van haar kinderen meer in Kaapverdië woont. Het merendeel van haar kinderen woont in Nederland. Nadere objectieve bewijzen terzake hadden door eiseres op verzoek van verweerder toegezonden kunnen worden. Ten onrechte heeft verweerder een dergelijk verzoek niet gedaan en geen termijn aan eiseres gegund om deze objectieve bewijzen alsnog aan verweerder toe te zenden. Nu eiseres geen kinderen in Kaapverdië heeft doet zij een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De gedwongen terugkeer van eiseres naar Kaapverdië is een niet te rechtvaardigen inbreuk op het gezinsleven. Gelet op alle omstandigheden kan immers gesproken worden van more than normal emotional ties. Ook is eiseres van mening dat zij na het overlijden van haar echtgenoot met toepassing van paragraaf B2/5.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) in het bezit had moeten worden gesteld van een verblijfsvergunning. Tot slot stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord en zij daardoor geen nadere informatie omtrent het verblijf van haar kinderen kon verstrekken.
3. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat eiseres niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komt.
4. Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
Artikel 3.4, eerste lid, onder a Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) vermeldt dat de in artikel 14, tweede lid, Vw 2000 bedoelde beperkingen verband kunnen houden met gezinshereniging.
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met gezinshereniging kan ingevolge het bepaalde in artikel 3.25 van het Vb 2000 worden verleend aan de vreemdeling, die vijfenzestig jaar of ouder is, die in het land van herkomst alleenstaand is en die in Nederland wil verblijven bij zijn kinderen, indien:
a. vrijwel alle kinderen rechtmatig als bedoeld in artikel 8, onder b, c en d, van de Wet, of als Nederlander in Nederland verblijven, en
b. er in het land van herkomst geen kind van de vreemdeling woont dat naar het oordeel van Onze Minister geacht kan worden in de opvang van de vreemdeling te kunnen voorzien.
Het beleid met betrekking tot vreemdelingen van 65 jaar en ouder is neergelegd in hoofdstuk B2/10 van de Vc 2000. In paragraaf B2/10.1 is aangegeven dat indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.25 Vb 2000, de verblijfsvergunning niet wordt verleend.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1 De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op het ouderenbeleid reeds niet kan slagen omdat niet voldaan wordt aan het in artikel 3.25, eerste lid, onder a, Vb 2000 gestelde vereiste. Eiseres heeft acht kinderen. In het bij de brief van 28 september 2001 door eiseres overgelegde handgeschreven overzicht is aangegeven dat haar D en E sinds 18 januari 2001 op hetzelfde adres in Portugal verblijven als haar zoon F. Uit de verklaring nr. 286/2000 van de Republiek Kaapverdië van 31 maart 1999 blijkt dat haar kind G woonachtig is in Angola. Nu vier van de acht kinderen geen verblijf in Nederland houden kan niet worden gesteld dat vrijwel alle kinderen in Nederland verblijven. Hetgeen eiseres dienaangaande heeft gesteld vermag niet tot een ander oordeel te leiden.
5.2 Het argument dat eiseres op grond van paragraaf B2/5.3.2. Vc 2000 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning is, wat hiervan ook zij, pas in beroep naar voren gebracht ten gevolge waarvan het, gezien de ex tunc toetsing in beroep, in de onderhavige procedure geen rol kan spelen. Verweerder kon en hoefde met dit argument in het thans bestreden besluit geen rekening te houden.
5.3 Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 8, eerste lid, EVRM. Hierin is - voor zover hier van belang - bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezins-leven ("family life").
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde, het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Eiseres was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit reeds meerderjarig. Ingevolge vaste jurisprudentie kan terzake van familierelaties tussen meerderjarigen de bescherming van artikel 8 EVRM op grond van familie- of gezinsleven slechts worden ingeroepen indien sprake is van "elements of further dependency, involving more than the normal emotional ties". Naar het oordeel van de rechtbank is door eiseres niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval van een dergelijke band sprake is. Gelet hierop moet het op die grond gedane beroep op artikel 8 EVRM falen.
5.4 Met betrekking tot de grief van eiseres dat zij niet op haar bezwaarschrift is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende.
De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres in eerste instantie heeft aangevoerd en hetgeen in de primaire beslissing daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat deswege van het horen van eiseres kon worden afgezien. De grief faalt derhalve.
5.5 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres ingevolge genoemd beleid niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. Voorts is niet gebleken van overige feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
5.6 Het beroep is derhalve ongegrond.
5.7 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. R. F. de Knoop en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2003, in tegenwoordigheid van P. de Haas, griffier.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u zich wenden tot www.raadvanstate.nl.
afschrift verzonden op: 16 december 2003