Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 03/5031 en 03/4743 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:86
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
Familia Maxima B.V., gevestigd te Den Haag, eiseres,
ten aanzien van het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van 17 januari 2003 tegen het besluit van 3 januari 2003 van het college van Burgemeester en Wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 18 november 2002 heeft eiseres een vergunning aangevraagd voor het houden van een kinderdagverblijf aan de Jan van Nassaustraat 115 (hierna: het kindercentrum). Bij besluit van 3 januari 2003 heeft verweerder deze aanvraag geweigerd. Bij schrijven van 17 januari 2003 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Mede op verzoek van eiseres is de behandeling van het bezwaarschrift uitgesteld in verband met lopende procedures bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die op 14 mei 2003 in deze procedures uitspraak heeft gedaan. Op 10 juni 2003 is eiseres door de Adviescommissie bezwaarschriften gehoord omtrent haar bezwaren tegen het besluit van 3 januari 2003.
Op 14 juli 2003 is het kindercentrum, in verband met de exploitatie zonder vergunning, op last van verweerder gesloten. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres bij brief van 14 juli 2003 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend ten aanzien van het besluit van 3 januari 2003. Bij uitspraak van 8 augustus 2003 (reg.nr. AWB 03/2887) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen in dier voege dat eiseres behandeld diende te worden als was aan haar een vergunning tot het exploiteren van het kindercentrum aan de Jan van Nassaustraat 115 verleend. Voorts heeft de voorzieningenrechter de werking van verweerders besluit van 3 januari 2003 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar geschorst.
Bij besluit van 6 oktober 2003 is aan eiseres met onmiddellijke ingang een vergunning verleend tot het exploiteren van het kindercentrum. Bij brief van 8 oktober 2003 heeft eiseres medegedeeld niet bereid te zijn haar bezwaren ten aanzien van het besluit van 3 januari 2003 in te trekken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de vergunningverlening per eerdere datum zou moeten geschieden omdat een onderneming in de kinderopvang geen discontinuïteit in de houdersvergunningen kan verdragen.
Bij schrijven van 6 november 2003 heeft eiseres beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van verweerder op haar bezwaar te beslissen, waarbij zij de rechtbank heeft verzocht verweerder op grond van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade. Bij brief van 26 november 2003 heeft zij tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, nu haar financiële omstandigheden zodanig zijn dat faillissement dreigt.
Op 3 december 2003 is eiseres omtrent haar bezwaren gehoord. Op 23 december 2003 heeft de Adviescommissie bezwaarschriften verweerder geadviseerd het bezwaarschrift van 17 januari 2003 mede gericht te achten tegen het besluit van 6 oktober 2003 en het bezwaar van eiseres in zoverre gegrond te verklaren dat de bij het bestreden besluit vastgestelde ingangsdatum van de hierbij verleende vergunning dient te worden gewijzigd in 17 april 2003.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 22 januari 2004. Namens eiseres zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Christiaans.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Er bestaat aanleiding om in dit geval van laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijkgesteld. Een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Allereerst wordt overwogen dat verweerder, op grond van artikel 6:18, eerste lid, van de Awb bij besluit van 6 oktober 2003 een gewijzigd besluit op de aanvraag van eiseres heeft genomen. Nu met dit besluit niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiseres wordt het bezwaarschrift van 17 januari 2003, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede gericht te zijn tegen dit nieuwe besluit. Toen eiseres op 6 november 2003 beroep instelde tegen het niet tijdig beslissen op genoemd bezwaarschrift, was de beslistermijn van 10 weken ex artikel 7:10 van de Awb - waarvan niet is gebleken dat deze door verweerder is verdaagd dan wel is uitgesteld - verstreken. Nog immer is geen beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft niet duidelijk kunnen maken waarom enige voortgang in deze zaak zo lang op zich laat wachten en de overschrijding van de beslistermijn, komt dan ook voor zijn rekening en risico. Het beroep is derhalve gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op bezwaar dient te worden vernietigd.
Mede gelet op het feit dat voor eiseres een onzekere situatie is ontstaan en een faillissement dreigt, dient verweerder thans op korte termijn een beslissing op het bezwaarschrift van eiseres te nemen. Overeenkomstig artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb zal de voorzieningenrechter verweerder opdragen uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen. Mede gelet op hetgeen gemachtigde van verweerder hieromtrent ter zitting heeft opgemerkt, ziet zij aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt indien hij niet binnen genoemde 2 weken beslist.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat het griffierecht aan eiseres wordt vergoed.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op het bezwaar;
Draagt verweerder op binnen 2 weken na verzending van deze uitspraak te beslissen op het bezwaar van eiseres;
Bepaalt dat verweerder eiseres een dwangsom betaalt van € 100,-- per dag met een maximum van € 10.000,-- indien en zolang verweerder niet aan deze uitspraak voldoet;
Bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 464--, vergoedt;
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.C. de Rijke - Maas, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2004, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.W.W. Koppe.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,