ECLI:NL:RBSGR:2004:AO3029
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Punt
- A. Verkleij
- A. Aarts
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in privacykwestie van Koninklijke Familie
In deze zaak hebben verzoekers, die lid zijn van de Koninklijke Familie, de Staat der Nederlanden aangeklaagd wegens vermeende inbreuken op hun privacy. Verzoekers hebben op 22 oktober 2003 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zij vroegen om een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 187 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verzoekers stelden dat de Staat onrechtmatige handelingen heeft verricht, waaronder het onterecht verzamelen en openbaar maken van privacygevoelige informatie over hen. De Staat heeft deze beschuldigingen gemotiveerd betwist en aangevoerd dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor het verzoek tot een getuigenverhoor.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verzoekers niet voldoende hebben onderbouwd waarom het horen van getuigen noodzakelijk zou zijn voor de beoordeling van hun zaak. De rechtbank oordeelde dat de juridische vragen die aan de orde zijn, zoals de bevoegdheid van de directeur van het Kabinet der Koningin om onderzoek te laten verrichten door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), niet door getuigen kunnen worden beantwoord. Bovendien is het verschoningsrecht van de familieleden van verzoekster erkend, wat betekent dat zij zich niet verplicht zijn om als getuigen op te treden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen, omdat niet duidelijk was hoe dit de kennis van de relevante feiten zou vergroten. De rechtbank concludeerde dat het verzoek voor de Staat onevenredig bezwarend zou zijn, en heeft derhalve de afwijzing van het verzoek uitgesproken.