RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 03/2676
uitspraak: 21 januari 2004
inzake: A,
geboren op [...] 1978,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0210.17.4057,
eiser,
gemachtigde: mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. J. van Bruggen, werkzaam bij de IND.
1.1 Op 16 oktober 2002 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 30 december 2002 de aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.2 Bij beroepschrift van 10 januari 2003 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 december 2003. Eiser en zijn gemachtigde zijn daarbij, zoals tevoren schriftelijk bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Eiser heeft zijn asielaanvraag gedaan op een moment dat hij zich in vreemdelingenbewaring bevond. Bij brief van 16 oktober 2002 heeft eisers toenmalige gemachtigde deze aanvraag aan de Korpschef (Dienst vreemdelingenpolitie in Amsterdam) gezonden. Per brief van 17 oktober 2002 heeft verweerder vervolgens aan het politiebureau Meer en Vaart bericht dat eiser op 18 oktober 2002 op dat bureau zou worden gehoord over zijn asielaanvraag. Blijkens een aantekening op een copie van de brief van 17 oktober 2002 is de datum voor het gehoor op 18 oktober 2002 gewijzigd in 21 oktober 2002. Vervolgens is eiser echter op 19 oktober 2002 uit de bewaring ontslagen. Blijkens een aantekening op voornoemde copiebrief van 18 oktober 2002 was verweerder hiervan kennelijk op de hoogte. Uit een verslag van een telefoongesprek op 20 november 2003 tussen verweerder en de Vreemdelingendienst Amsterdam blijkt voorts dat eiser zich op 22 mei 2003 bij die dienst heeft gemeld voor het doen van een herhaalde aanvraag en op diezelfde dag is doorverwezen naar het AC Ter Apel. Daarna heeft deze Vreem-delingendienst niets meer van eiser vernomen. Uit een verslag van een telefoongesprek op eveneens 20 november 2003 tussen verweerder en het AC Ter Apel blijkt ten slotte dat eiser zich nimmer in Ter Apel heeft gemeld.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser op 19 oktober 2002 uit bewaring is ontslagen en zonder de beslissing op zijn aanvraag af te wachten, met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser is niet verschenen op de uitnodiging voor zijn gehoor.
2.3 Eisers gemachtigde stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser op de hoogte is gesteld dat er voor hem een gehoor was gepland op 21 oktober 2002, derhalve nadat hij reeds in vrijheid was gesteld.
2.4 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, omdat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van zijn beroep. Dat eiser stelt dat hem niets is medegedeeld omtrent het geplande gehoor laat onverlet dat het ook aan eiser is om zich beschikbaar te houden dan wel zich te melden bij de autoriteiten in Nederland ten einde te worden gehoord omtrent zijn asielaanvraag.
Beoordeling van het beroep
2.5 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.6 De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen dat eiser geen belang meer zou hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, reeds omdat hij, blijkens het verslag van een telefoongesprek op 19 november 2003 tussen zijn gemachtigde en verweerder, nog steeds contact heeft met die gemachtigde. Hij kan dan ook niet geacht worden met onbekende bestemming te zijn vertrokken.
2.2 In artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer gepubliceerd in AB 1998/19, blijkt voorts dat een goede procesorde vereist dat stukken primair aan de gemachtigde worden toegezonden en dat de betrokkene er van mag uitgaan dat dit ook gebeurt.
2.3 In artikel 4:5, eerste lid, van de Awb is verder bepaald dat, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. In het vierde lid van artikel 4:5 Awb is voorts bepaald dat een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager wordt bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
2.4 Uit paragraaf C3/10.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), met het opschrift "vertrek van de vreemdeling voordat op de aanvraag is beslist", blijkt, dat als de asielzoeker tijdens zijn asielprocedure met onbekende bestemming vertrekt, hij daarmee te kennen geeft geen belang meer te hebben bij een beslissing op zijn aanvraag. Analoog aan artikel 4:5 Awb wordt dan zijn aanvraag buiten behandeling gesteld.
2.7 Aangenomen moet worden dat verweerder ervan op de hoogte was dat eiser in elk geval vanaf 16 oktober 2002 een gemachtigde had. Deze heeft immers voor eiser -via de Korpschef- de asielaanvraag ingediend. Verweerder had de berichtgeving over het gehoor dat aanvankelijk op 18 oktober 2002, en vervolgens op 21 oktober 2002 zou plaatsvinden derhalve ook aan eisers toenmalige gemachtigde moeten sturen. Gelet op bovengenoemde jurisprudentie mocht eiser er van uit gaan dat dit ook zou gebeuren. Niet valt uit te sluiten dat deze gemachtigde wel wist waar eiser na 19 oktober 2002 verbleef. Bovendien blijkt uit bovengenoemde paragraaf van de Vc 2000 dat verweerder artikel 4:5 Awb analoog had moeten toepassen. Hij had eiser dus via zijn toenmalige gemachtigde in de gelegenheid moeten stellen om het verzuim te herstellen en had eerst na het ongebruikt verstrijken van de hersteltermijn het bestreden besluit mogen nemen.
2.8 Nu verweerder in de communicatie met eiser onzorgvuldig heeft gehandeld en bovendien artikel 4:5 Awb niet analoog heeft toegepast, kan eiser het feit dat hij zich -om thans niet te achterhalen redenen- niet beschikbaar hield niet in die mate worden tegengeworpen dat zijn aanvraag buiten behandeling zou moeten worden gesteld. Voorts kan hem niet worden tegengeworpen dat hij zich nimmer in Ter Apel heeft gemeld, aangezien dat kennelijk een herhaalde aanvraag betrof en het in deze procedure om een eerste, nog niet afgehandelde asielaanvraag ging.
2.9 Bij het nemen van het bestreden besluit heeft verweerder dan ook gehandeld in strijd met het in artikel 3:2 Awb neergelegde beginsel, dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen, en met artikel 4:5 Awb. Het beroep zal gegrond worden verklaard, het bestreden besluit zal wegens strijd met voornoemde Awb-artikelen worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen opnieuw te beslissen op eisers aanvraag, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
2.10 Op grond van artikel 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten van eiser € 322,= (beroepschrift 1 punt, waarde per punt € 322,= , gewicht van de zaak: gemiddeld), terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
?- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
?- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 322,=, door de Staat der Nederlanden aan de griffier te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2004, in tegenwoordigheid van mr. B. Goris als griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroep-schrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 23 januari 2004