ECLI:NL:RBSGR:2004:AO3757
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- F.J.A. Quadekker
- J.T. van Belzen
- A. Teerds
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een strafzaak tegen een verdachte met een verstandelijke handicap
In deze strafzaak stond een man met een verstandelijke handicap terecht, die niet in staat was de ernst van zijn daden in te zien. De rechtbank ontving rapporten van zowel een psycholoog als een psychiater, die concludeerden dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het gepleegde strafbare feit. De deskundigen gaven aan dat de verdachte het niveau had van een kind van zeven jaar, wat leidde tot de overweging dat vervolging niet op zijn plaats was, aangezien kinderen jonger dan twaalf jaar niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd volgens artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering.
De zitting vond plaats op 9 februari 2004, waarbij de verdachte niet aanwezig was. De raadsman, mr. T. Venneman, voerde aan dat strafvervolging niet opportuun was gezien de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank overwoog dat naast de ernst van het feit, ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zwaar moesten wegen in de beslissing tot vervolging. De ouders van het slachtoffer hadden verzocht om de zaak in te trekken, omdat zij de verdachte als een kind beschouwden die niet begreep wat er was gebeurd.
De rechtbank concludeerde dat het Openbaar Ministerie, gezien de bijzondere omstandigheden van deze zaak, niet redelijkerwijs tot vervolging had kunnen komen. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vervolging, waarmee de zaak werd afgesloten zonder verdere strafrechtelijke gevolgen voor de verdachte.