ECLI:NL:RBSGR:2004:AO3757

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.900.795-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.J.A. Quadekker
  • J.T. van Belzen
  • A. Teerds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een strafzaak tegen een verdachte met een verstandelijke handicap

In deze strafzaak stond een man met een verstandelijke handicap terecht, die niet in staat was de ernst van zijn daden in te zien. De rechtbank ontving rapporten van zowel een psycholoog als een psychiater, die concludeerden dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het gepleegde strafbare feit. De deskundigen gaven aan dat de verdachte het niveau had van een kind van zeven jaar, wat leidde tot de overweging dat vervolging niet op zijn plaats was, aangezien kinderen jonger dan twaalf jaar niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd volgens artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering.

De zitting vond plaats op 9 februari 2004, waarbij de verdachte niet aanwezig was. De raadsman, mr. T. Venneman, voerde aan dat strafvervolging niet opportuun was gezien de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank overwoog dat naast de ernst van het feit, ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zwaar moesten wegen in de beslissing tot vervolging. De ouders van het slachtoffer hadden verzocht om de zaak in te trekken, omdat zij de verdachte als een kind beschouwden die niet begreep wat er was gebeurd.

De rechtbank concludeerde dat het Openbaar Ministerie, gezien de bijzondere omstandigheden van deze zaak, niet redelijkerwijs tot vervolging had kunnen komen. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vervolging, waarmee de zaak werd afgesloten zonder verdere strafrechtelijke gevolgen voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VONNIS)
parketnummer : 09.900.795-03;
's-Gravenhage, 9 februari 2004.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte :
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
In verzekering gesteld op 31 augustus 2003;
In bewaring gesteld op 3 september 2003.
Schorsing van de voorlopige hechtenis op 3 september 2003.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 februari 2004.
De verdachte is niet verschenen.
Zijn raadsman, mr. T. Venneman, is verschenen en gehoord.
Mr. Venneman verklaart ter terechtzitting door verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd namens hem het woord te voeren.
Ter terechtzitting is als getuige gehoord [getuige], groepsleider te [plaats] tevens begeleider van verdachte.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.1. en A.2.
Beoordeling met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Beoordeling ex artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering betreffende de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Als argument voor het aanbrengen van de zaak voor de rechtbank heeft de officier van justitie genoemd de ernst van het feit.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij een strafvervolging van verdachte niet opportuun acht nu verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat naast de ernst van het feit, ook de persoon van de dader zwaar moet wegen bij de beslissing tot verdere vervolging.
De verdachte in de onderhavige strafzaak is een man met een verstandelijke handicap die, naar uit een brief van de orthopedagoog F. Elbers blijkt, niet in staat is de ernst van zijn daden in te zien. Hij kan zich niet inleven in een ander en realiseert zich niet wat hij heeft gedaan.
Daarnaast kan hij slechts beperkt of in het geheel niet vragen (zoals van de rechtbank) gericht beantwoorden. Ook kan hij moeilijk met stresssituaties omgaan, zodat zijn aanwezigheid op de terechtzitting kan leiden tot decompensatie.
Een en ander is bevestigd door de getuige die ter terechtzitting is gehoord.
Over verdachte is gerapporteerd door zowel de psycholoog dr. P.M. van den Bergh als de psychiater drs. E.V. Kwidamar.
Ook zij komen in hun respectievelijke rapporten van 20 november 2003 en 5 januari 2004 tot de conclusie dat er geen gesprek is te voeren met verdachte en dat hij niet weet wat hij fout heeft gedaan. Zij zijn van mening dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het telastgelegde strafbare feit.
Mocht de rechtbank de conclusies van de rapporten overnemen dat is verdachte niet strafbaar en kan slechts een maatregel worden opgelegd.
Een dergelijke maatregel zal de maatschappij niet extra beschermen aangezien verdachte reeds vele jaren met een rechterlijke machtiging is geplaatst in een gesloten inrichting.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de deskundigen relateren dat verdachte het niveau heeft van een kind van 7 jaar.
Nu ingevolge artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering kinderen jonger dan 12 jaar niet strafrechtelijk mogen worden vervolgd, ligt vervolging in dezen niet in de rede.
Daarbij komt dat de ouders van het slachtoffer de officier van justitie hebben verzocht de zaak in te trekken, omdat in hun ogen verdachte een kind is dat er niets van begrijpt en het uitstekend met het slachtoffer gaat.
Voorts merkt de rechtbank nog op dat het politieonderzoek in deze zaak niet volledig is geweest. Verdachte is niet door deskundigen gehoord, maar door gewone politiemensen; hij heeft zelf toestemming gegeven voor het afnemen van een zedenset en het studioverhoor van het slachtoffer bevat "sturende" elementen.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het Openbaar Ministerie onder de speciale omstandigheden van dit geval redelijkerwijs niet had kunnen komen tot de beslissing tot verdere vervolging en desondanks wel vervolgende heeft gehandeld in strijd met een goede strafprocesorder, redenen waarom de officier van justitie in haar vervolging niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
BESLISSING :
De rechtbank,
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vervolging.
Dit vonnis is gewezen door
mrs F.J.A. Quadekker, voorzitter,
J.T. van Belzen en A. Teerds, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L.A. van der Togt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2004.
zijnde mr. Teerds buiten staat mede te ondertekenen.