ECLI:NL:RBSGR:2004:AO3798

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/037386-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Dettmeijer-Vermeulen
  • A. Bosma
  • P. van Harte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door winkeliers tegen vermeende winkeldief

Op 13 februari 2004 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met twee andere winkeliers openlijke geweldpleging heeft gepleegd tegen een persoon die zij verdachten van winkeldiefstal. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer op de openbare weg aangevallen, waarbij zij hem hebben geschopt, geslagen en geduwd, en hem hebben aangespoord om te vertrekken. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn ondervonden en was erg geschrokken van het voorval. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte en zijn mededaders volstrekt onaanvaardbaar was en dat dergelijk geweld in groepsverband grote angst en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan de benadeelde partij. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd om een bedrag van € 166,66 aan de staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen strafuitsluitingsgronden van toepassing waren.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/037386-03
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 13 februari 2004.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 januari 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr Sennef, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Degeling heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot (hoofdelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een (voorschot)bedrag van € 2.500,= en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich samen met twee mede winkeliers schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een persoon die zij van winkeldiefstal verdachten. Verdachte en zijn mededaders hebben verhaal gehaald bij het slachtoffer die zich inmiddels op de openbare weg bevond en hebben hiermee het recht in eigen hand genomen, hetgeen volstrekt onaanvaardbaar is. Met de groep heeft verdachte het slachtoffer een schop gegeven, geslagen en geduwd, terwijl zij hem daarbij te verstaan hebben gegeven dat hij zich uit de voeten moest maken. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn ondervonden en hij is door het voorval ontzettend geschrokken. Dergelijke feiten, in groepsverband in het openbaar gepleegd, veroorzaken grote angst en gevoelens van onveiligheid, niet alleen bij de slachtoffers en omstanders die van het geweld ongewild getuige zijn geweest, maar ook in de samenleving in zijn algemeen. De rechtbank rekent het feit verdachte dan ook ernstig aan.
Blijkens een op naam van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister is verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank na te melden straffen passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 28.313,90.
Deze vordering is deels door de bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die gedeeltelijk eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder subsidiair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering voor dat deel niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering tot een bedrag van € 500,00 hoofdelijk toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 166,66 (zijnde 1/3 van € 500,=) ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 UREN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 220 uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 110 DAGEN;
in verzekering gesteld op : 8 juli 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 11 juli 2003,
welke voorlopige hechtenis is geschorst op : 18 juli 2003,
geschorst bevel voorlopige hechtenis opgeheven op : 27 augustus 2003
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [postcode] [woonplaats], [adres] een bedrag van € 500,00, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 166,66 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 3 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de verdachte opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat van voormeld bedrag van € 166,66 ten behoeve van de benadeelde partij de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij met een zelfde bedrag doet verminderen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag van € 166,66 aan de benadeelde partij door de verdachte de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan de staat tot een zelfde bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling door de medeverdachten van méér dan € 333,32 aan de benadeelde partij, de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan de staat voor dat meerdere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Dettmeijer-Vermeulen, voorzitter,
Bosma en Van Harte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Van der Kleijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2004.
mr Van Harte is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.