ECLI:NL:RBSGR:2004:AO3918

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/58363
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning en uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 januari 2004 een mondelinge uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Roemeense nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van tijdsverloop in de asielprocedure en medische behandeling. De aanvraag voor medische behandeling was afgewezen, en er was nog geen beslissing genomen op de aanvraag voor tijdsverloop. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning voor medische behandeling en verzocht om een verbod op uitzetting totdat op het bezwaar was beslist. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, waarbij rekening is gehouden met de discrepantie in beslistermijnen tussen de twee procedures. De rechtbank oordeelde dat de verweerder binnen acht weken na de uitspraak een beslissing op het bezwaar moest nemen en ook een primair besluit moest nemen op de aanvraag voor de verblijfsvergunning wegens tijdsverloop. Het verzoek om inschakeling van het Bureau Medische Advisering (BMA) werd afgewezen, omdat de rechtbank zich niet bevoegd achtte om een dergelijke voorziening te treffen. De rechtbank heeft de verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 644,--. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de zitting van 8 januari 2004 inhoudende mondelinge
Uitspraak
op grond van artikel 8:67 jo 8:84, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 78 Vreemdelingenwet (Vw) 2000
reg. nr.: AWB 03/58363 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1973, van Roemeense nationaliteit, wonende te B, verzoeker,
gemachtigde: mr. H.M. Pot, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. Kroeze, advocaat te 's-Gravenhage.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2004. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig F. van Velzen, als tolk in de Roemeense taal.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank, hierna te noemen de rechtbank, wijst het verzoek om een voorlopige voorziening strekkende tot het stellen van een beslistermijn alsmede het verzoek tot het verbieden van de uitzetting hangende de behandeling van het bezwaarschrift toe. Aan deze uitspraak ligt de navolgende motivering ten grondslag.
MOTIVERING
1. Verzoeker heeft op 12 december 2002 bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure” dan wel onder de beperking “medische behandeling”. Bij besluit van 5 maart 2003 heeft verweerder de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning onder laatstgenoemde beperking afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij bezwaarschrift van 2 april 2003 bezwaar gemaakt. Bij verzoekschrift van 6 november 2003, aangevuld ter zitting, heeft verzoeker de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt de uitzetting te verbieden, totdat is beslist op het bezwaar, en te bepalen dat verweerder binnen een door de rechtbank nader te bepalen termijn na de uitspraak een beschikking moet nemen dan wel het Bureau Medische Advisering (BMA) moet hebben ingeschakeld. Verzoeker heeft zijn standpunt nog nader onderbouwd bij brieven van 13 november 2003, 21 november 2003 en 6 januari 2004. Verweerder heeft in het verweerschrift van 31 december 2003 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
2. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Ten aanzien van het verzoek tot het stellen van een termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar, wordt overwogen dat de gronden van het bezwaar zijn ingediend op 21 mei 2003. Sedertdien is ruim zes maanden verstreken, hetgeen tot de conclusie leidt dat, nu evenmin is gebleken dat de beslistermijn is verlengd, de wettelijke beslistermijn reeds met een aantal maanden is overschreden. Verzoeker heeft zich - gemotiveerd - op het standpunt gesteld dat hij belang heeft bij een spoedige beslissing op bezwaar in verband met de onzekere situatie, met betrekking tot zowel zijn lichamelijk als geestelijk welzijn, waarin hij thans verkeert. Nu verweerder desgevraagd ter zitting geen concrete termijn kon meedelen binnen waarin een beslissing op bezwaar kan worden verwacht, ziet de rechtbank aanleiding, tevens ter voorkoming van een eventueel in te dienen beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, het verzoek in die zin toe te wijzen dat wordt bepaald dat verweerder de beslissing op bezwaar in eerdergenoemde procedure zal moeten nemen binnen een termijn van acht weken na de datum van de onderhavige uitspraak.
4. Voorts is gebleken dat, door verweerder ter zitting desgevraagd bevestigd, verweerder tot op heden geen primair besluit heeft genomen op verzoekers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure”. Nu de aanvraag dateert van 12 december 2002 en derhalve ook in deze procedure de wettelijke beslistermijn reeds geruime tijd is verstreken, ziet de rechtbank aanleiding om het verzoek in die zin toe te wijzen dat wordt bepaald dat verweerder binnen een termijn van acht weken na de datum van de onderhavige uitspraak een primair besluit op voornoemde aanvraag dient te nemen.
5. Het verzoek, strekkende tot een verbod tot uitzetting van verzoeker, totdat op het bezwaar van 2 april 2003 in eerstgenoemde procedure is beslist, wijst de rechtbank toe. Daarbij wordt in aanmerking genomen de discrepantie, zoals ook door verweerder ter zitting onderkend, die mogelijk zal ontstaan tussen de beslistermijn die nodig zal zijn voor het primaire besluit in de procedure inzake tijdsverloop en de beslistermijn die nodig zal zijn voor de beslissing op bezwaar in de procedure inzake medische behandeling.
6. De rechtbank acht zich ten slotte, ten aanzien van het verzoek met betrekking tot het inschakelen van het BMA, niet bevoegd. Overwogen wordt dat het treffen van een dergelijke voorziening zich niet verdraagt met karakter van de volledige heroverweging in bezwaar en de vrijheid die verweerder in dat kader toekomt. Nu het treffen van een dergelijke voorziening naar het oordeel van de rechtbank voorts niet te brengen valt onder de op grond van artikel 8:84, tweede en vierde lid, van de Awb uit te spreken (neven)dicta, ontbreekt een wettelijke grondslag daartoe. De in dit verband door eiser overgelegde uitspraken met betrekking tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel, leiden niet tot een ander oordeel en kunnen door verweerder betrokken worden in de te nemen beslissing op bezwaar.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 78 van de Vw 2000. Daargelaten dat dit door verzoeker niet is verzocht en zelfs gemotiveerd is betwist dat dit mogelijk is, is de rechtbank, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de onderhavige procedure zich thans niet leent voor een rechterlijk oordeel over het door verzoeker ingediende bezwaarschrift.
8. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid, jo artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
BESLISSING
De rechtbank
1. wijst het verzoek toe, in die zin dat verweerder wordt opgedragen binnen een termijn van acht weken een beslissing op het bezwaar, ingediend tegen de afwijzende beschikking op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking “medische behandeling”, te nemen;
2. wijst het verzoek toe, in die zin dat verweerder wordt opgedragen binnen een termijn van acht weken een primair besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker tot verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure”;
3. wijst het verzoek toe, in die zin dat wordt verboden verzoeker uit Nederland te (doen) verwijde-ren zolang niet opnieuw is beslist op het onder 1 genoemd bezwaar;
4. veroordeelt verweerder in de hierboven bedoelde proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. S. Slijkhuis mr. J.M. Sassenburg
griffier voorzieningenrechter
afschrift verzonden op: 19 januari 2004
Conc.: SaS
Coll.: AdH
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.