Rechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/94109 BEPTDN
inzake: A, ook wel B, geboren op [...] 1969, van Roemeense nationaliteit, wonende te C, eiser, hierna op verzoek: eiseres,
gemachtigde: mr. H.M. Pot, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Mearadji, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
1. Op 7 juli 2002 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 15 oktober 2002 heeft verweerder aan eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 21 november 2002 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 6 december 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 18 december 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 20 januari 2003. Op 2 oktober 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 21 november 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was R.S. Hoefsmit als tolk in de Roemeense taal ter zitting aanwezig.
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiseres is met een Schengen-visum, afgegeven door de Duitse autoriteiten, op 17 januari 2000 Nederland ingereisd. Eiseres heeft op 26 januari 2000 verzocht om toelating als vluchteling. Bij besluit van 24 maart 2000 heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat was gebleken dat de Duitse autoriteiten verantwoordelijk waren voor de asielaanvraag. Hiertegen is door eiseres geen rechtsmiddel aangewend. Eiseres is vervolgens naar Roemenië teruggekeerd.
Eiseres heeft het volgende relaas - zakelijk weergegeven - aan haar aanvraag ten grondslag gelegd.
Eiseres is transseksueel, zij is als man geboren maar voelt zich vrouw. Vanwege haar transseksualiteit heeft zij in Roemenië veel problemen ondervonden, zowel met de politie als met medici en haar familie. Haar vader noemde eiseres een monster. Om een vrouwelijk uiterlijk te verkrijgen, is zij in 1994 begonnen met het slikken van hormonen. Op straat werd eiseres meerdere malen aangehouden door politieagenten. Wanneer zij ontdekten dat eiseres eigenlijk een man was, werd zij getreiterd en bespot. In oktober 2001 werd eiseres door drie agenten seksueel misbruikt. In februari/maart 2002 is eiseres door gendarmes van haar vrijheid beroofd, beledigd en bedreigd voor het geval zij aangifte zou doen. Eiseres kon vanwege haar transseksualiteit in Roemenië niet normaal in haar levensonderhoud voorzien. Zij werkte incidenteel in de prostitutie, maar daarmee verdiende zij niet genoeg om de benodigde medicijnen te kunnen bekostigen. Door het in het laatste jaar gewijzigde drugsbeleid waren deze hormonen bovendien sinds 2001 voor eiseres in Roemenië niet meer legaal verkrijgbaar. Als gevolg van onoordeelkundige adviezen en behandeling liep het fysieke welzijn van eiseres in Roemenië gevaar. Transseksualiteit wordt in Roemenië niet erkend. Eiseres leed als gevolg van al deze gebeurtenissen aan een ernstige depressie en zag geen andere mogelijkheid dan het land te verlaten.
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 en heeft de aanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij vanwege haar transseksualiteit persoonlijk gegronde reden heeft te vrezen van de Roemeense autoriteiten. Allereerst is eiseres zonder de uitslag van haar asielaanvraag in Duitsland af te wachten in 2000 teruggekeerd naar Roemenië. Derhalve heeft eiseres destijds haar situatie niet dermate ernstig ingeschat. Voorts is niet gebleken dat de situatie van homoseksuelen en transseksuelen in Roemenië zodanig is dat tot vluchtelingschap moet worden geconcludeerd. Sinds december 2001 bestaan geen wettelijke belemmeringen meer tegen homoseksualiteit (en transseksualiteit). Ook heeft eiseres na de gestelde verkrachting in oktober 2001 nog negen maanden in Roemenië verbleven. Na haar aanhoudingen is eiseres elke keer vrijgelaten en niet is gebleken dat sprake was van een ernstige beperking in de bestaansmogelijkheden. Bovendien heeft eiseres niet de bescherming van de Roemeense autoriteiten ingeroepen. De verklaringen met betrekking tot de hormonale medicijnen kunnen niet tot vluchtelingschap leiden. Derhalve komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
2.1. Eiseres legt aan het beroep ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiseres werd stelselmatig gediscrimineerd waardoor zij ernstig werd beperkt in haar bestaansmogelijkheden en zij in Roemenië geen normaal leven kon leiden. Verweerder heeft het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en heeft geen rekening gehouden met de situatie in Roemenië, waar transseksualiteit in het geheel niet erkend wordt. Ook de vereiste medische behandeling was voor eiseres in Roemenië niet mogelijk. Verweerder had de medisch adviseur dienen in te schakelen. Bij terugkeer loopt eiseres een reëel risico om te worden onderworpen aan een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.2. Ter zitting heeft eiseres aanvullend gesteld dat verweerder met betrekking tot aanvragen van transseksuelen het beleid in de loop van de jaren ten onrechte heeft verschoven in de richting van een reguliere verblijfsvergunning op medische gronden. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel omdat voorheen transseksuelen op grond van hun asielaanvraag een verblijfsvergunning op medische gronden hebben gekregen nadat de medisch adviseur was ingeschakeld.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
5. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
6. De rechtbank overweegt allereerst dat het relaas van eiseres door verweerder niet ongeloofwaardig is bevonden. Aan de orde is derhalve de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het relaas van eiseres onvoldoende zwaarwegend is om als verdragsvluchteling te worden aangemerkt en dat eiseres bij terugkeer niet het reële risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
7. Ingevolge artikel 1, onder l, van de Vw 2000 wordt onder verdragsvluchteling verstaan: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag). Ingevolge artikel 1(A)-2 van het Vluchtelingenverdrag worden als vluchteling aangemerkt vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging.
8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de algemene, de politieke en de mensenrechtensituatie in Roemenië ten tijde van het bestreden besluit niet zodanig was dat vreemdelingen afkomstig uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Het beroep op vluchtelingschap dient derhalve beoordeeld te worden aan de hand van eiseres persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden.
9. In dit verband overweegt de rechtbank dat het relaas van eiseres aanknopingspunten bevat voor de conclusie dat sprake was van verschillende ernstige incidenten die regelmatig en stelselmatig plaatsvonden, zelfs van de kant van politiefunctionarissen, en die elk voor zich en in onderling samenhang bezien tot de conclusie dienen te leiden dat sprake is geweest van een veelheid aan discriminerende gedragingen die betrekking hadden op de persoon van eiseres als transseksueel. Eiseres heeft zeer uitvoerig en gedetailleerd verhaald over de diverse gebeurtenissen die haar zijn overkomen. De rechtbank is in dit licht van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake was van discriminatie wegens het behoren tot een bepaalde sociale groep als gevolg waarvan het leven in Roemenië voor eiseres onhoudbaar was geworden. Hierbij is tevens van belang dat het meest recente ambtsbericht met betrekking tot Roemenië dateert van 29 oktober 1999, en dat hierin (in paragraaf 3.4.3.) wordt gesteld dat homoseksuelen een verhoogd risico lopen op mishandeling bij arrestaties en tijdens verblijf in voorlopig hechtenis, maar met betrekking tot de positie van transseksuelen is opgemerkt dat de Minister van Buitenlandse Zaken niet over informatie beschikt die erop zou duiden dat deze groep in de Roemeense maatschappij specifieke problemen ondervindt. Gelet op de door eiseres ondervonden incidenten kan de conclusie van verweerder, dat, nu niets bekend is over de positie van transseksuelen in Roemenië, men er van uit dient te gaan dat deze groep geen problemen ondervindt, niet zonder meer standhouden. Hoewel verweerder in het voornemen naar, overigens niet bijgevoegde informatie, van het Research Directorate van de Canadese Immigration and Refugee Board van 12 september 2002 heeft verwezen, blijkt bijvoorbeeld ook uit het rapport over 2002 van Human Rights Watch dat politieambtenaren in Roemenië vaak geweld gebruiken en dat lesbiennes en homoseksuelen door de politie worden lastig gevallen. Niet valt in te zien waarom de positie van transseksuelen daar gunstig bij zou afsteken.
De stelling van verweerder dat eiseres heeft nagelaten om bij de (hogere) autoriteiten bescherming te zoeken, is eveneens onvoldoende gemotiveerd. Eiseres heeft onder meer verklaard (pagina vier van het verslag van het nader gehoor van 8 juli 2002) dat het volstrekt ondenkbaar is om politiefunctionarissen aan te klagen. Eiseres verklaarde dat zij dat nooit zou durven, want zij zou dan minimaal in elkaar worden geslagen of gedwongen worden opgenomen in een psychiatrische inrichting. Op pagina zes van datzelfde verslag heeft eiseres verklaard dat zij tegen de politieambtenaren die haar in februari/maart 2002 hebben gekoeioneerd, heeft gezegd dat zij een aanklacht tegen hen zou indienen. Eiseres werd vervolgens te kennen gegeven dat zij niet ver zou komen met haar aanklacht omdat een van de politieambtenaren contacten had bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Wanneer eiseres hen zou aanklagen, zou zij zich beter niet op straat kunnen vertonen, want als zij haar te pakken zouden krijgen zou zij hiervan enorme spijt krijgen. Nu de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres niet wordt betwist, kan niet van een persoon, die in een (onder meer door toedoen van vertegenwoordigers van de overheid) gemarginaliseerde positie verkeert, niet zonder meer worden gevergd dat deze de bescherming van de (hogere) autoriteiten inroept. Voorts geeft ook voornoemd ambtsbericht geen uitsluitsel of transseksuelen in Roemenië doeltreffend bescherming bij de (hogere) autoriteiten kunnen inroepen.
10. Indien er daarbij van uit wordt gegaan dat, om menswaardig te kunnen functioneren, een transseksueel is aangewezen op medicijnen en medische bijstand, in dit geval aanleiding bestaat om ernstig te twijfelen of hieraan in Roemenië werd voldaan op het moment dat eiseres haar land heeft verlaten en het bestreden besluit werd genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook in dit aspect onvoldoende verdiept.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eveneens onvoldoende gemotiveerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking meer.
13. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met in-achtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. Tajik-Smeets, griffier, en openbaar gemaakt op 22 januari 2004.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op: 22 januari 2004
Conc: DT
Coll: SK
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.