ECLI:NL:RBSGR:2004:AO5003

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/4396
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. Keuzenkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenrechtelijke ophouding en bewaring van een asielzoeker na staandehouding

In deze zaak gaat het om de vreemdelingenrechtelijke staandehouding en bewaring van eiser, een asielzoeker van Sierra Leoonse nationaliteit, die op 27 januari 2004 vreemdelingenrechtelijk werd staande gehouden als inzittende van een auto die de Nederlands-Belgische grens was gepasseerd. Eiser had geen identiteitspapieren bij zich en verklaarde een lopende asielprocedure te hebben. Na de staandehouding werd hij overgebracht naar een verhoorlokatie, maar tijdens een fouillering ontkwam hij en werd hij strafrechtelijk aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Na zijn vrijlating werd hij opnieuw in vreemdelingenbewaring gesteld.

De rechtbank oordeelt dat de tijd van de strafrechtelijke ophouding een onderbreking is van de vreemdelingenrechtelijke ophouding en dat deze laatste niet langer heeft geduurd dan de wettelijk toegestane zes uren. De rechtbank wijst de stelling van eiser dat de staandehouding discriminatoir was van de hand, omdat er geen bewijs is dat zijn huidskleur een rol heeft gespeeld bij de staandehouding. De rechtbank concludeert dat de vreemdelingenrechtelijke ophouding rechtmatig was en dat de vrees bestaat dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken, gezien zijn gebrek aan identiteitspapieren en vaste woon- of verblijfplaats.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
enkelvoudige kamer
regnr.: Awb 04/4396 VRONTN CM
UITSPRAAK
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1975 te Barbara,
alias A,
geboren op [...] 1975 te Freetown,
van Sierraleoonse nationaliteit,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg,
Justitienummer: 0007.24.8017,
eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Eizenga, advocaat te Prinsenbeek;
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
verweerder,
vertegenwoordigd door drs. A.M. Zeeman,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
1. Procesverloop
Op 27 januari 2004 is eiser, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld (op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Verweerder heeft op 30 januari 2004 de rechtbank in kennis gesteld van het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring. Eiser wordt daardoor geacht beroep tegen dat besluit te hebben ingesteld (artikel 94, eerste lid, Vw 2000).
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 februari 2004. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig.
2. Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3. Overwegingen
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd zijn.
Gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij de staandehouding discriminatoir acht. Hij stelt daarbij dat eiser alleen om de reden van zijn huidskleur is staande gehouden. Tevens stelt gemachtigde dat de vreemdelingrechtelijke ophouding te lang heeft geduurd. Eiser werd immers op 27 januari 2004 te 11.06 uur vreemdelingrechtelijk opgehouden ten einde zijn identiteit, nationaliteit en zijn verblijfsrechtelijke positie te kunnen vaststellen en de maatregel van bewaring werd van kracht op 27 januari 2004 te 19.25 uur.
Uit het verhandelde ter zitting en de stukken is het volgende gebleken.
Op 27 januari 2004 te 11.06 uur is eiser, als inzittende van een auto die zojuist de Nederlands-Belgische grens was gepasseerd, vreemdelingrechtelijk staande gehouden. Eiser had geen identiteitspapieren in zijn bezit en hij verklaarde een lopende asielprocedure te hebben. Daarop is eiser aansluitend overgebracht naar een plaats voor verhoor alwaar hij om 11.08 uur aankwam teneinde zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie vast te stellen. Tijdens een fouillering heeft eiser zich aan dit onderzoek onttrokken en is hij weggerend. Daarop is eiser om 11.10 uur strafrechtelijk aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 184, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Aansluitend is eiser om 18.00 uur in vrijheid gesteld en overgedragen aan de Vreemdelingendienst. Om 19.25 uur is aan eiser de maatregel van bewaring uitgereikt.
Op grond van A3/2.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna Vc 2000) kunnen alle ingereisde personen na grensoverschrijding aan vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Dit is ondermeer het geval in internationale treinen en bij auto’s die de Nederlandse grens zijn gepasseerd. Deze controles vinden plaats zodra dit redelijkerwijs mogelijk is na grensoverschrijding en nog geen of slechts een geringe vermenging met het binnenlands reizigersverkeer heeft plaatsgevonden. Alle personen, Nederlanders en niet-Nederlanders, waarvan mag worden aangenomen dat zij grensganger zijn, kunnen aan deze vorm van vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Een redelijk vermoeden van illegaal verblijf speelt bij deze vorm van toezicht geen rol.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de staandehouding van eiser als volgt.
In het proces-verbaal van staandehouding d.d. 27 januari 2004 staat vermeld dat verbalisant eerst nadat de auto gestopt was constateerde dat er drie personen in de auto zaten. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat de huidskleur van eiser een rol heeft gespeeld bij het stoppen van de auto. Gebaseerd op vorengaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet op discriminatoire gronden is staandegehouden.
Voor wat betreft de stelling van gemachtigde van eiser dat de ophouding te lang heeft geduurd overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 50, tweede en derde lid, Vw 2000 mag een ophouding niet langer duren dan zes uren, met dien verstande dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend. Uit voorgaande blijkt dat de strafrechtelijke ophouding heeft geduurd van 11.10 tot 18.00 uur. De rechtbank is van oordeel dat de tijd van de strafrechtelijke ophouding een onderbreking is van de vreemdelingrechtelijke ophouding. De duur van de strafrechtelijke ophouding dient dan ook niet meegerekend te worden voor de totale duur van de vreemdelingrechtelijke ophouding. Derhalve heeft de vreemdelingrechtelijke ophouding de grens van de toegestane zes uren niet overschreden.
De procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring zijn in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is derhalve niet op die grond onrechtmatig.
De vrees is gerechtvaardigd dat eiser, die geen rechtmatig verblijf hier te lande heeft, indien in vrijheid gesteld, zich aan de uitzetting zal onttrekken. De rechtbank laat daarbij wegen dat eiser verdacht wordt van het plegen van een misdrijf, niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en zich bedient van een of meerdere aliassen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarendheid betracht bij de (voorbereiding van de) uitzetting van eiser. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gemachtige van verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat op 29 januari 2004 een laissez-passer aanvraag is ingevuld. Deze aanvraag is verzonden naar de Unit Facilitering Terugkeer (UFT) teneinde eiser te presenteren bij de Sierraleoonse autoriteiten. Indien dit geen resultaat heeft zal eiser eventueel bij autoriteiten van andere landen gepresenteerd gaan worden.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
Dit brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten en dat de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Keuzenkamp en in tegenwoordigheid van J.M. van der Stouwe als griffier in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2004
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 10 februari 2004