RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757514-03
's-Gravenhage, 15 maart 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Huis van Bewaring Zoetermeer te Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 maart 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Dhalganjansing, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr J.J. Beliën heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden, zoals hierna onder de strafmotivering nader wordt uiteengezet. Het door verdachtes raadsman subsidiair gevoerde verweer dat het feit - indien bewezen verklaard - aan verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend, dient dan ook te worden verworpen.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft, nadat hij de avond had doorgebracht met het latere slachtoffer in diens woning, het slachtoffer uit het openstaande raam van zes hoog naar buiten geduwd. Door deze val is bij het slachtoffer ernstig letsel ontstaan. Aan dit letsel en de verbloeding is het slachtoffer overleden. Niet alleen heeft verdachte aan het slachtoffer diens toekomst ontnomen, bovendien veroorzaakt dit overlijden veel leed en diep verdriet bij de nabestaanden van het slachtoffer en zal ook een blijvende leegte achterlaten. Het gedrag van verdachte draagt voorts bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving en in het bijzonder aan gevoelens van onveiligheid van de omwonenden. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het
algemeen documentatieregister, slechts eenmaal een transactie is aangeboden wegens vernieling.
De rechtbank heeft acht geslagen op de pro justitia rapporten van respectievelijk C.J.J.C.M. van Destel, psychiater te Amsterdam en W.M.J. Kortis, klinisch psycholoog te Den Haag, gedateerd respectievelijk 26 februari 2004 en 25 februari 2004.
Uit beide rapporten volgt dat bij verdachte ten tijde van het telastgelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens te weten een schizotypische persoonlijkheidstoornis en een persoonlijkheidsstoornis met anti-sociale en borderline kenmerken; de problematiek is ernstig. Beide deskundigen rapporteren het onmogelijk te achten - nu verdachte het telastgelegde heeft ontkend en hij gedurende het onderzoek verschillende lezingen van het gebeuren heeft gegeven - om het verband tussen de stoornis van verdachte en het telastgelegde feit te omschrijven en een advies te geven met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid. Bij het ontbreken van een goede delictanalyse, die gezien de verschillende lezingen en de ontkenning van verdachte niet mogelijk is, zijn beide deskundigen evenmin in staat om te komen tot een advies ten aanzien van straf of maatregel.
De rechtbank heeft ter zitting de heer W.M.J. Kortis als deskundige gehoord. Deze heeft onder meer ter zitting verklaard dat in het onderhavige geval de diagnostiek niet het probleem is, maar dat door de ontkenning van verdachte het voor hem onmogelijk is om tot een conclusie met betrekking tot de toerekenbaarheid te komen. Op de vraag of het zinvol is om verdachte ter observatie te plaatsen in het Pieter Baan Centrum, geeft de deskundige aan dat ook dit centrum op dit probleem zal stuiten.
De deskundige Kortis geeft ter zitting aan dat wanneer men ervan uitgaat dat verdachte het slachtoffer uit het raam zou hebben geduwd, het goed mogelijk is, gezien de ernst van de problematiek van verdachte, om een verband te leggen tussen de stoornis van verdachte en dit feit. De deskundige geeft aan dat, zoals reeds uit zijn rapport volgt, er bij verdachte te weinig concrete aanwijzingen zijn om een psychotisch toestandsbeeld vast te stellen, zodat er geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid
De rechtbank begrijpt uit de zojuist weergegeven verklaringen van de deskundige ter terecht zitting in het licht bezien van de pro justitia rapporten d.d. 25 en 26 februari 2004 dat genoegzaam kan worden aangenomen dat het feit verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Uit beide voornoemde rapporten blijkt het volgende:
Betrokkene functioneert geïsoleerd en is niet goed in staat tot vriendschapsrelaties en intieme relaties. Hij heeft wel grote behoefte aan intieme relaties. Er zijn onvoldoende sociale vaardigheden voor de dagelijkse omgang met anderen. Het zicht op het gedrag en de motieven van anderen is beperkt. Over de seksuele identiteit bleef onduidelijkheid bestaan. Ondanks homoseksuele contacten hield betrokkene vol dat hij heteroseksueel is. Denkbaar is dat de seksuele identiteit diffuus is. De spanningsregulatie en agressieregulatie zijn gebrekkig. De innerlijke spanning kan snel oplopen en hij raakt snel door angst/paniek overspoeld. Een impulsdoorbraak is dan mogelijk. Bij betrokkene is de kans daarop in intieme relaties het grootst. Hij kan binnen een intieme relatie zijn geheimen (bv. het seksueel misbruik van het nichtje of de homoseksuele contacten) minder goed verborgen houden en hij kan conflicten en confrontaties minder goed uit de weg gaan. Hierdoor kan de spanning fors oplopen en de zelfcontrole kan dan tekortschieten. Op moeilijke momenten schiet betrokkenes draagkracht tekort, wordt hij overmand door diffuse angsten en gaat hij over tot "acting out", het uitleven van agressieve impulsen. Derhalve acht de rechtbank de kans op herhaling aannemelijk.
Gezien de ernst van het feit en in aanmerking genomen dat het feit verdachte deels is toe te rekenen, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen vereist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd met het bevel dat de ter beschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank heeft bij de oplegging van de terbeschikkingstelling in aanmerking genomen het wettelijk strafmaximum van het bewezenverklaarde feit, de ernst daarvan, de gebrekkige ontwikkeling van verdachte en de aard en de omvang van de stoornis van verdachte, alsmede de wijze waarop deze samenhangt met het feit en het hieruit voortvloeiende recidivegevaar. De maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd terzake van een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 25 augustus 2003
in voorlopige hechtenis gesteld op : 28 augustus 2003,
gelast voorts de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs le Clercq-Meijer, voorzitter,
Bonneur en Van Belzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Verburgt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 maart 2004.