3.6. Dat de 100-min biljetten in grote oplaag worden vervaardigd en dat daarop met gebruikmaking van de voortschrijdende mogelijkheden van de geautomatiseerde vervaardiging behalve de voor iedereen gelijke standaardtekst ook toevoegingen (kunnen) worden geprint is niet in geschil. Voor de beoordeling van de postale status van de 100-min biljetten is daarom, naar het oordeel van de rechtbank, met name het laatste in de hierboven genoemde definities bedoelde criterium essentieel: zijn in de 100-min biljetten, behoudens de adressering, bijvoegingen, doorhalingen of aanduidingen aangebracht?
3.7. De rechtbank is van oordeel dat de in de 100-min biljetten vermelde bijvoegingen en aanduidingen niet de adressering in de zin van artikel 1b Postwet betreffen. Vaststaat immers, dat naast de NAW-gegevens (die noodzakelijk zijn voor de postbezorging) ook een of meer andere persoonlijke gegevens op de 100-min biljetten worden vermeld, zoals het rekeningnummer van de belastingplichtige, diens sofi-nummer of aangiftenummer, geboortedatum en een barcode waarin voormelde gegevens zijn gecodeerd. Daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat toevoeging van die gegevens noodzakelijk zou zijn voor een adequate postbezorging, miskent de Staat, dat de (mogelijk) aanvankelijk eenvormige biljetten door die toevoegingen zijn veranderd in bescheiden of schriftelijke mededelingen ("aangifte doen") met een of meer strikt persoonlijke gegevens. Deze toevoegingen dienen onweersproken ten behoeve van de geautomatiseerde verwerking van de aangifte, die - waarom zou de belastingdienst anders deze toevoegingen op voorhand op de 100-min biljetten vermelden - bij voorkeur aan de hand van die 100-min biljetten plaatsvindt. Dat die toevoegingen verder gaan dan adressering ten behoeve van de postverzending als zodanig, valt ook af te leiden uit het feit dat die toevoegingen niet buiten op de envelop of in het venster van de envelop zichtbaar zijn, maar slechts te zien zijn op de 100-min biljetten zelf, nadat de geadresseerde van het poststuk de envelop heeft geopend. Dat is ook een significant verschil met - bijvoorbeeld - de wikkels van tijdschriften, waarop een lidmaatschapsnummer is meegeprint.
3.8. De rechtbank verwerpt de stelling van de Staat dat de toevoegingen waarom het hier gaat op grond van artikel 10 lid 1 sub b van de Postbeschikking 1980 zouden moeten worden gezien als bijvoegingen die in drukwerken zijn toegestaan. Daargelaten dat deze Postbeschikking geen geldend recht meer is, miskent de Staat dat een index- of controlenummer als aldaar bedoeld blijkens de redactie van dat artikellid ziet op de plaats en datum van verzending, hetgeen iets anders is dan de thans in het geding zijnde toevoegingen, die alle op de geadresseerde betrekking hebben.
3.9. De Staat gaat er voorts aan voorbij dat de toevoegingen op het 100-min biljet (deels) privacy gevoelige informatie betreft, die niet als openbaar kan worden aangemerkt, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank reden te meer is de toevoegingen niet als onderdeel van de adressering voor de postverzending op te vatten.
3.10. Aan het voorgaande doet niet af dat de toevoegingen veelal zien op door de belastingplichtige reeds eerder verstrekte persoonlijke informatie, en dus geen "nieuwswaarde" voor de betrokkene bevatten. Een dergelijke "nieuws-eis" valt naar het oordeel van de rechtbank in de Postwet niet te lezen.
3.11. Nu op grond van het voorgaande vaststaat dat 100-min biljetten "brieven" zijn in de zin van de Postwet valt de verzending daarvan onder de aan TPG verleende exclusieve concessie. Derhalve is de belastingdienst gehouden de concessie van TPG ter zake te respecteren en af te zien van (verdere) openbare aanbesteding van 100-min biljetten. De vorderingen I en II zijn derhalve toewijsbaar zoals hierna vermeld.