ECLI:NL:RBSGR:2004:AO6630

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/64778
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Roma uit Tsjechië en de beoordeling van de bescherming door de Tsjechische overheid

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 maart 2004 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Tsjechische Roma, eiseres, die een verblijfsvergunning aanvroeg op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft aangevoerd dat zij en haar dochter stelselmatig zijn gediscrimineerd en mishandeld door skinheads in Tsjechië, wat hun leven daar onhoudbaar maakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ambtsbericht van mei 2000, waar verweerder op baseerde, niet voldoende onderbouwd was en dat eiseres concrete aanknopingspunten heeft aangedragen om te twijfelen aan de juistheid van dit rapport. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/64778 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1962, van Tsjechische nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. R. Vat, advocaat te ’s-Hertogenbosch,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.A.K. Sol, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 15 december 1999 verzocht eiseres, mede namens haar minderjarige dochter [dochter], geboren op [geboortedatum] 1987, om toelating als vluchteling. Deze aanvraag wordt thans aangemerkt als een aanvraag tot verlening van verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Bij besluit van 12 maart 2001 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Het hiertegen gerichte bezwaar is bij besluit van 26 juli 2002 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 22 augustus 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 23 september 2002. Op 3 oktober 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 25 juni 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiseres heeft het beroep aangevuld bij brief van 27 juni 2003.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2003. Eiseres is aldaar met haar dochter in persoon verschenen en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
4. De rechtbank heeft het onderzoek op 30 juli 2003 heropend en verweerder verzocht op grond van artikel 83, derde lid, van de Vw 2000 schriftelijk aan te geven of de door eiseres ingeroepen feiten en omstandigheden - zoals weergegeven in de door eiseres onder II.1. overgelegde stukken en het proces-verbaal van de zitting van 9 juli 2003 - aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit. Bij schrijven van 11 september 2003 heeft verweerder de gevraagde inlichtingen verstrekt. Hierop heeft eiseres bij schrijven van 17 september 2003 gereageerd. Bij faxberichten van 30 oktober 2003 en 3 november 2003 hebben partijen ingestemd met het achterwege blijven van een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
II. FEITEN
1. In beroep heeft eiseres de volgende stukken overgelegd:
- Focus 2002 van de International Helsinki Federation (IHF) met betrekking tot Tsjechië;
- Country Report on Human Rights Practices over 2002 met betrekking tot Tsjechië van het U.S. Department of State van maart 2003:
- Human Rights Watch World Report 2002 met betrekking tot Tsjechië;
- IHF Statement to the 2001 OSCE Implementation Meeting van 20 september 2001.
III. ASIELRELAAS
Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij tot de bevolkingsgroep van de Roma behoort. Vanwege deze afkomst is eiseres stelselmatig gediscrimineerd en mishandeld waardoor het leven in Tsjechië onhoudbaar is geworden. In februari 1999 zijn haar ruiten met een molotovcocktail ingegooid door skinheads. Dit heeft zij doorgegeven aan de politie die echter geen actie heeft ondernomen. Eiseres is samen met haar dochter door skinheads uit een winkel gejaagd. Haar dochter is meerdere malen op school mishandeld door andere leerlingen waarover eiseres op school heeft geklaagd. Eiseres werd aangeraden om haar dochter naar een school voor bijzonder onderwijs te sturen. Op 22 juni 1999 is eiseres samen met haar partner, die geen Roma is, op straat aangevallen door een groep skinheads waarbij zij gewond is geraakt. De behandelend arts heeft haar geadviseerd geen verdere actie te ondernemen. In september 1999 is haar dochter aangerand door een groep skinheads. Eiseres heeft ook meerdere malen bij de burgemeester geklaagd over de discriminatie, maar deze adviseerde haar te gaan verhuizen. Eiseres heeft de incidenten voorts gemeld bij de het Roma Burger Initiatief (ROI).
IV. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eiseres legt aan het beroep ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Tegen de ondervonden stelselmatige discriminatie zijn de Tsjechische autoriteiten niet bereid of niet in staat bescherming te bieden. Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Tsjechië van mei 2000 blijkt dat de overheid op nationaal niveau ernaar streeft om de discriminatie te bestrijden, maar dat dit door de lokale autoriteiten niet wordt uitgevoerd. De informatie uit het ambtsbericht is bovendien gedateerd. Uit recentere informatie van onder meer Human Rights Watch blijkt dat er geen sprake is van effectieve bescherming door de autoriteiten. Bij terugkeer loopt eiseres het reële gevaar te zullen worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) had verweerder moeten ingaan op de traumatische gebeurtenissen die de dochter van eiseres zijn overkomen. Voorts heeft verweerder nagelaten te motiveren waarom geen sprake is van overige bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat zij geen gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging. Het relaas van eiseres is onvoldoende zwaarwegend. Niet is gebleken dat eiseres van de door haar genoemde gebeurtenissen aangifte heeft gedaan bij de Tsjechische autoriteiten of dat eiseres voldoende gebruik heeft gemaakt van de rechtsmiddelen die in haar land voorhanden zijn. Eiseres heeft voorts na september 1999 tot aan haar vertrek in december 1999 geen problemen ondervonden van de skinheads. Bij terugkeer is geen sprake van een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Eiseres voldoet evenmin aan de voorwaarden van het traumatabeleid omdat de gebeurtenissen niet zijn verricht van overheidswege, door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet bereid is bescherming te bieden. De gestelde mishandelingen vallen hier niet onder en onvoldoende is gebleken dat de Tsjechische autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden.
3. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat uit de in beroep overgelegde stukken blijkt dat Roma’s in de praktijk nog steeds zeer slecht bejegend worden. In theorie is het mogelijk de bescherming van de hogere autoriteiten in te roepen, maar in de praktijk blijkt dat deze bescherming niet verkregen kan worden, zoals ook blijkt uit het relaas van eiseres. Eiseres heeft de bescherming van de burgemeester ingeroepen en heeft zich zelfs tot een parlementslid gewend. Voorts hoort verweerder ambtshalve te toetsen of eiseres op grond van overige klemmende redenen van humanitaire aard in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
4. In het schrijven van 11 september 2003 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiseres in beroep overgelegde stukken geen aanleiding vormen om het bestreden besluit te wijzigen of in te trekken. De stukken bieden geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het ambtsbericht inzake Tsjechië van mei 2000. De stukken bevestigen en komen overeen met het beeld zoals dat naar voren komt uit het ambtsbericht. In sectie 1 van het U.S. Department of State, Country Report on Human Right Practices 2002, staat zelfs de opmerking dat “… in general, the police continued to threat such incidents in a more serious and professional manner than in the past.”
V. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Op 1 april 2001 is de Vw 2000 in werking getreden en is de Vreemdelingenwet 1965 (Vw) ingetrokken. Ingevolge de Vw 2000 houdt het bestreden besluit de beslissing in over de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
3. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
4. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
5. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
6. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 houdt de rechtbank bij het beoordelen van het beroep rekening met feiten en omstandigheden, die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
Ingevolge het tweede lid wordt alleen met feiten en omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, rekening gehouden, indien deze voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33, relevant kunnen zijn.
8. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de door eiseres in beroep gestelde feiten en omstandigheden, zoals neergelegd in de onder II.1. genoemde stukken, nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden betreffen, waarmee de rechtbank ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 bij de beoordeling van het beroep rekening kan houden en die relevant kunnen zijn voor de beschikking omtrent de gevraagde verblijfsvergunning.
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (onder meer 12 oktober 2001 (200103977/1), JV 2001, 325), kan een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve, en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete uitgangspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
10. Het ambtsbericht met betrekking tot de positie van Roma in Tsjechië dateert van mei 2000. Verweerder stelt zich op basis van dit ambtsbericht op het standpunt dat in Tsjechië van de zijde van de overheid geen sprake is van vervolging van Roma. Sinds het aantreden van de sociaal-democratische regering is een begin is gemaakt met een serieuze aanpak van de sociaal-economische achterstand van de Roma en bestrijding en bestraffing van discriminatie van minderheden. Daartoe zijn een aantal instanties in het leven geroepen waar Roma met klachten wegens maatschappelijke discriminatie en racistisch geweld terecht kunnen. Voorts wordt er gewerkt aan bewustwording en een betere opleiding van de politie en de rechterlijke macht ten aanzien van racistisch gemotiveerde delicten. Ook de UNHCR stelt zich volgens het ambtsbericht op het standpunt dat Tsjechië de beschikking heeft over een veelomvattend wettelijk kader en dat de Tsjechische overheid in toenemende mate bereid is om effectieve bescherming te bieden aan alle Tsjechische onderdanen, ongeacht hun afkomst. Uit het ambtsbericht blijkt verder dat tegen het optreden van de politie een klachtenprocedure openstaat. Uit paragraaf 3.2.6 van het ambtsbericht blijkt tevens dat binnen vijf dagen na ontvangst van een klacht deze schriftelijk dient te worden bevestigd. Indien een klager niet tevreden is met de uitslag van het ingestelde onderzoek, kan hij bij een hiërarchisch hogere instantie opnieuw een klacht indienen. De klacht wordt dan behandeld door het politieorgaan dat een niveau hoger staat. Zo kan men doorgaan tot het niveau van het Politiepresidium en in laatste instantie tot dat van de Minister van Binnenlandse Zaken. Blijkens het ambtsbericht heeft de klachtenprocedure effect. Voorts bestaat een speciaal telefoonnummer en e-mail adres waarlangs burgers een klacht tegen medewerkers van het Tsjechische ministerie van Binnenlandse Zaken en Politie kunnen indienen.
11. Uit de door eiseres in beroep overgelegde informatie blijkt onder meer dat Roma’s veelvuldig gediscrimineerd worden. Leden van skinheadorganisaties plegen de meeste gewelddadigheden tegen Roma’s. Ondanks de ontwikkeling dat racistisch gemotiveerde misdrijven steeds vaker worden geregistreerd en dat bij de politie en vervolgers de erkenning hiervan is gegroeid, blijft juridische inconsequentie een groot probleem bij de behandeling van racistisch geweld (Country Report on Human Rights Practices 2002 van het U.S. Departement of State). Slechts een kleine vooruitgang is geboekt met de implementatie van de lange-termijn strategie van juni 2000 van de Tsjechische regering om de situatie van de Roma-minderheid te verbeteren. Racistische aanvallen op Roma’s zijn doorgegaan terwijl de politie en vervolgers regelmatig faalden om klachten van Roma’s adequaat te onderzoeken en te vervolgen (Human Rights Watch 2002). Ten aanzien van de rol van de internationale gemeenschap is in het rapport van Human Rights Watch 2002 voorts gesteld dat in juli 2002 het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties heeft geconcludeerd dat de anti-discriminatiewetgeving van Tsjechië inadequaat is. Ook is aangegeven dat de politie en de juridische autoriteiten faalden om racistisch geweld te onderzoeken, te vervolgen en te berechten. De Tsjechische regering is opgeroepen om stappen te ondernemen tegen het racistische geweld en de nodige bescherming te bieden aan Roma’s en andere minderheden. In mei 2002 heeft het Comité tegen marteling van de Verenigde Naties zijn bezorgdheid geuit over het racisme en de vreemdelingenhaat, inclusief een stijging in racistisch gemotiveerd geweld gericht tegen minderheden, in Tsjechië.
12. Gelet op hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat eiseres concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht inzake Tsjechië van mei 2000 met betrekking tot de mogelijkheid van het effectief inroepen van de bescherming van de Tsjechische overheid tegen discriminatie en racistisch geweld tegen Roma’s. Verweerder heeft in het schrijven van 11 september 2003, evenals in het bestreden besluit, grotendeels verwezen naar de situatie zoals die is beschreven in het ambtsbericht van mei 2000. Het bestreden besluit is op dit punt derhalve niet gebaseerd op een draagkrachtige motivering. Met slechts de enkele verwijzing naar een zinsnede in sectie 1 van het Country Report on Human Right Practices 2002 van het U.S. Department of State waarin is vermeld dat “… in general, the police continued to threat such incidents in a more serious and professional manner than in the past….” kan niet worden gezegd dat toereikend is ingegaan op hetgeen voor het overige in de overgelegde stukken naar voren komt.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking meer.
14. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
VI. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met in-achtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
Gewezen door mr. M.A. Vermeulen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. Tajik-Smeets, griffier en openbaar gemaakt op 10 maart 2004.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op: 10 maart 2004
Conc.: DT
Coll: EV
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.