RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Reg. nr.: AWB 02/84006
uitspraak: 29 maart 2004
inzake: A,
geboren op [...] 1969,
verblijvende te B,
van gestelde Georgische nationaliteit,
IND dossiernummer 0202.25.8065,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer, werkzaam bij SRA te Arnhem;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: K. de Kok, werkzaam bij de IND.
1.1 Op 25 februari 2002 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 10 oktober 2002 afwijzend op deze aanvraag beslist.
1.2 Bij beroepschrift van 6 november 2002 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 maart 2004. Eiseres is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Eiseres heeft gesteld dat zij afkomstig is uit C, Georgië, en dat zij behoort tot de Armeense bevolkingsgroep. Vanaf 1985 heeft zij met haar man in Azerbeidzjan gewoond en in 1993 is het echtpaar weer verhuisd naar Georgië. Haar man verkocht Armeense krijgsgevangenen aan Azeri’s. Eiseres kon dit niet accepteren. Zij werd door haar man meerdere malen mishandeld. Uit angst voor haar man en omdat zij niet langer kon aanzien hoe hij Armeense mannen gevangen nam, opsloot en doorverkocht, heeft ze besloten haar land te ontvluchten.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, onder meer en samengevat, omdat hetgeen eiseres heeft verklaard ernstige twijfel heeft opgeroepen aan haar identiteit en nationaliteit. Uit een taalanalyse van 29 mei 2002 is namelijk gebleken dat zij niet uit Georgië afkomstig is. Haar spraak plaatst haar in de Republiek Armenië. Van eiseres mag in alle redelijkheid verwacht worden dat zij de Georgische taal enigszins beheerst. Echter, zij heeft verklaard naast de Armeense taal alleen Russisch te spreken.
2.3 Eiseres bestrijdt de uitkomst van de taalanalyse en de zorgvuldigheid van de totstandkoming ervan. Zij heeft daartoe een rapport van een contra-expertise van 6 januari 2003, opgesteld door prof. dr. J.J.S. Weitenberg, bijzonder hoogleraar Armeense Studies aan de Universiteit Leiden, overgelegd. Daarin is geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de herkomst van de spreekster uit C in Georgië. Verweerder heeft voorts geen inzicht gegeven in de achtergronden en kwalificaties van de taalanalist. Niet is gebleken dat deze kennis heeft van de gebruiken en de situatie in Georgië. Ten slotte blijkt niet dat de analist deskundig is om over specifieke onderwerpen uitspraken te doen.
2.4 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Bij het verweerschrift heeft verweerder een reactie van 12 maart 2004 van het Bureau Land en Taal op de contra-expertise meegezonden.
Beoordeling van het beroep
2.5 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.6 Door een taalanalyse te laten doen komt verweerder de desbetreffende vreemdeling tegemoet in de voldoening aan de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel gerezen is aan de gestelde identiteit en nationaliteit. Als de taalanalyse deze twijfel niet wegneemt, kan die vreemdeling deze door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de AbRS van 26 augustus 2003, gepubliceerd in JV 2003/455.
2.7 Ter zitting is namens verweerder aangevoerd dat de contra-expertise van prof. Weitenberg anders van opzet is dan de taalanalyse die verweerder heeft laten doen en dat die contra-expertise niet op taalkundige aspecten ingaat. De rechtbank ziet echter niet in waarom op voorhand een andere opzet relevant is als het erom gaat om te onderzoeken of iemand uit een bepaald land komt. Voorts laat de contra-expertise zich uit over de informatie die eiseres geeft over haar gestelde woonplaats in Georgië; op grond daarvan concludeert prof. Weitenberg gemotiveerd, dat hij niets vindt dat in tegenspraak is met haar bewering dat zij uit D in Georgië komt. Ook gaat de contra-expertise wel degelijk gemotiveerd in op taalkundige aspecten; zo beschrijft prof. Weitenberg onder meer de variant van het Armeens die eiseres spreekt, het feit dat Russisch in Georgië de "lingua franca" is en de achtergrond van het feit dat zij niet of nauwelijks Georgisch spreekt.
2.8 Voorts blijkt uit een brief van de IND van 11 januari 2001, die zich onder de gedingstukken bevindt en verwijst naar het "Beleidskader Taalanalisten", dat "de taalanalist in eerste instantie een native speaker [is] van het opgegeven land/streek van herkomst (….). De taalanalist moet aantoonbaar een goede, algemene kennis hebben van het land van herkomst". De woorden "in eerste instantie" sluiten weliswaar niet uit dat de IND ook kan kiezen voor een taalanalist uit een ander land dan het gestelde land van herkomst, maar in het geval van eiseres is op geen enkele wijze gemotiveerd waarom de IND in het geval van eiseres van deze basisregel is afgeweken en niet een tolk uit Georgië (al dan niet ook Armeens-sprekend) heeft ingeschakeld.
2.9 Bovendien blijkt uit het memo "Armeense taalanalyses - de Franse contra-expertises" van 5 februari 2004, dat zich onder de gedingstukken bevindt, dat de taalanalist "ARM4" die de in geding zijnde taalanalyse heeft verricht, "uit Armenië afkomstig [is], een familieachtergrond [heeft] in Bakoe, Azerbeidzjan, en beschikt over een goede kennis uit eigen ervaring van de gehele regio (Armenië, Nagorno-Karabach, Azerbeidzjan)". Voorts blijkt uit de reactie van 12 maart 2004 van het Bureau Land en Taal op de contra-expertise, die zich eveneens in het dossier bevindt, dat ARM4 "een goede kennis [heeft] van de topografie en de geschiedenis van zowel Armenië als Azerbeidzjan". De rechtbank kan uit het vorenstaande niet op voorhand concluderen dat ARM4 ook enige kennis van Georgië heeft en dus ook een taalanalyse kan verrichten ten aanzien van een Armeens-sprekende vreemdeling die stelt uit Georgië te komen.
2.10 Ten slotte is ter zitting aan de orde geweest dat uit het Algemeen Ambtsbericht Georgië van de Minister van Buitenlandse Zaken van november 2002 (paragraaf 2.1.1, pagina 5) blijkt, dat het Georgisch, de officiële taal van Georgië, door 71% van de bevolking wordt gesproken. Namens verweerder is verklaard dat dit geen wijziging brengt in zijn oordeel. Dit gegeven sluit echter op voorhand niet uit, dat er in Georgië inderdaad mensen zijn als eiseres, die niet of nauwelijks Georgisch spreken. Daarbij tekent de rechtbank overigens aan dat uit de contra-expertise blijkt dat eiseres wel enige Georgische woorden en uitdrukkingen kent.
2.11 Gelet op het overwogene in 2.7 tot en met 2.10 is de rechtbank van oordeel dat de contra-expertise van dien aard is, en dat er bij de rechtbank in die mate twijfel is ontstaan met betrekking tot de vraag of de taalanalist ARM4 wel gekwalificeerd is om in het geval van eiseres een taalanalyse te doen, dat verweerder niet zonder nadere motivering zijn standpunt heeft kunnen handhaven dat eiseres eenduidig niet is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Georgië. Verweerder heeft bij het nemen van het bestreden besluit dan ook gehandeld in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde beginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid en genomen en met het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde beginsel dat een besluit deugdelijk moet zijn gemotiveerd.
2.12 Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal wegens strijd met genoemde Awb-artikelen worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
2.13 Op grond van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten van eiseres € 644,= (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt € 322,=, gewicht van de zaak: gemiddeld), terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet vergoeden.
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt het bestreden besluit;
? veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,=, aan haar te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2004, in tegenwoordigheid van R.H. Wolfslag als griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 31 maart 2004